|
MYSTIEK
FILO: INGEWIJD IN DE MYSTERIEEN Wat mystiek is wist Filo uit eigen
ervaring. 'Ik schaam me er niet voor mijn eigen ervaringen mee te delen,' zegt hij. Hij beschrijft deze als een
plotselinge vervoering, zo overweldigend: dat ik me van niets meer bewust was,
niet van de plaats, niet van de aanwezigheid van anderen, niet van mijn eigen persoon,
niet van wat er gezegd was noch van wat geschreven staat. Een doordringend zien, een inzicht
dat grote vreugde schenkt, licht, sobere dronkenschap, dat zijn termen die hij ervoor
gebruikt. Deze schouwing is voorbijgaand en
boven alle begrip verheven. Het is en zien van God en toch kan
men zijn gelaat niet onderscheiden. Men staat met de rug naar Hem toe,
maar beseft wel dat men bij Hem staat. Wie deze ervaring heeft meegemaakt is
'ingewijd in de mysteriën'.
Filo
verwijst in dit verband naar de ingewijden in de Dionysische mysteriën. Hun vervoeringen zijn 'niet ongelijk'
aan de zijne. De zijne is echter een 'nuchtere'
dronkenschap. Vanuit dit inzicht las hij de bijbel. De diepere betekenis van de letter. Als er bijvoorbeeld verhaald wordt
over een 'put', dan leest hij hierin de diepere betekenis van het innerlijk en van de
bijna onbereikbare wijsheid in deze diepten verborgen. Deze wijze van lezen, de
allegorische, het ontdekken van de geest in de letter, zal na hem school maken.
Vanuit zijn mystieke oriëntatie
herkent hij de mystieke kanten van bijbelse figuren zoals Abraham, Mozes en de profeten. En in de verhalen over het wegtrekken
door de woestijn hen ontdekt hij de weg die een mysticus heeft te gaan.
Wie wegtrekt en zich naar God keert,
naar hem zal zich ook God toekeren. Hij heeft daarom veel respect voor en
groep joden, de 'therapeuten', die zich uit de stad hadden teruggetrokken, ver weg, in
zelfgebouwde huisjes, levend op zout en brood, gekleed in witte gewaden, zich geheel
wijdend aan de contemplatie. Zij worden niet 'naar verschillende
kanten' getrokken en kunnen de eenheid in eigen ziel hervinden, om zo 'de Ene' meer
toegewijd te zijn. Hij denkt zelf nog met heimwee terug
aan een tijd van eenzaamheid, voordat hij zich belastte met politieke taken. Vanuit dit mystieke inzicht
assimileerde hij ook gedachten van Plato en van de stoïcijnen en gaf hij deze vorm binnen
het toen gangbare mens- en wereldbeeld. God is ontoegankelijk, boven alle
begrip verheven, toch openbaarde Hij zich in de geschiedenis, in het woord, in de
schepping.
Deze openbarende God is Logos, Woord. En deze Logos is het Beeld waarin God
zijn wezen uitstraalt. Het geheel van de Ideeën waar Plato
het over had, benoemt Filo met 'Logos'. De uitstraling van de ontoegankelijke
God is sterk en onmiddellijk in de Logos en alles wat uit dit Woord aan geest geboren
wordt. Het is indirect en steeds zwakker in
de materiele schepping. Zo is ook de mens een dualiteit. Zijn geest is een directe uitstraling
van de Logos, een fragment van het Beeld van God. Zijn lichaam daarentegen is slechts
een zwakke uitstraling van diens scheppingskracht. Filo
was een gekweld man. Hij voelde zich klaarblijkelijk thuis
in de hellenistische wereld, ook als jood. De weg naar God was bij hem een zich
oriënteren op het goede en het schone. Toch ziet hij het lichamelijke en
materiele ook als iets waar men zich van moet afkeren. De weg naar 'de Ene' is een weg naar
binnen. Met het 'oog van de ziel', afgewend
van het materiele. Waar de contemplatief het meest voor
moet waken is dat hij een beeld van God gelijkstelt met God zelf: Als de ziel die God liefheeft naar de
aard van het bestaan zoekt, begint zij een onzichtbare zoektocht. De belangrijkste ontdekking zal zijn dat God onbegrijpelijk is en het belangrijkste inzicht dat Hij onzichtbaar is. |