|
MYSTIEK
GNOSIS IS HET WETEN WIE WE WAREN EN WAT WE GEWORDEN ZIJN Een van de belangrijkste stromingen
in de hellenistische wereld is de gnostiek geweest. De naam is afgeleid van de 'gnosis'
(=kennis) en aan deze stroming gegeven omdat hier kennis, inzicht, centraal stond als weg
naar verlossing. Op de vraag wat die 'gnosis' is,
antwoordt Clemens van Alexandrie met een gnostische formule: Gnosis is het weten wie we waren en
wat we geworden zijn. Waar we waren en waarheen we geworpen
zijn. Waarheen wij ijlen en waarvan we
verlost worden. Wat geboorte is en wat wedergeboorte.
Het gaat bij gnostiek dus om vragen
naar de plaats van de mens in ruimte en tijd, naar zijn bestemming, de zin en het doel van
zijn leven. Het gaat ook om een verlossing uit
een wereld waarin hij geboren is, waar hij zich een vreemdeling voelt, door een tweede
geboorte in een wereld waarin hij thuishoort. Het antwoord op deze vragen vindt men
door zelfkennis. Deze zelfkennis betekende voor
gnostici inzien dat de mens wezenlijk, in de kern van zijn ziel, georiënteerd is op God. Dat deze 'vonk van de ziel' een
deeltje is van een geestelijke wereld, hoog boven alle materie en duisternis. Doordat de mens zich in beslag heeft
laten nemen door de materiele wereld is hij die vonk vergeten en voelt hij zich een
vreemdeling in deze wereld zonder te weten waarom. Alles zal echter veranderen als hij
uit die slapende toestand wakker wordt en zich scherp bewust wordt van wat hij is: een
geest, gekerkerd in het lichaam, die in een andere goddelijke wereld thuishoort. De vraag is dan nog: hoe kan hij
terugkeren naar zijn ware vaderland. Gnostiek werd van een vage tijdgeest, iets dat 'in de
lucht hangt' geleidelijk aan duidelijker gestructureerd, door de opbouw van eigen
gemeenten, eigen mythologieën en wegen naar verloning.
Deze geschiedenis moet echter nog
geschreven worden. Met name de vondst van een gnostische
bibliotheek uit de tweede eeuw na Chr. in het Egyptische Nag Hammadi, een veertig jaar
geleden, is aanleiding tot een herschrijven van die geschiedenis. Voordien kenden we de gnostiek
hoofdzakelijk uit de geschriften van haar bestrijders. De eigen mythologieën die na de
eerste eeuw groeiden blijken zeer rijk te zijn en verre van uniform. Ze bouwen voort op de joodse
mythologie, interpreteren Paulus en Johannes, kennen eigen evangeliën zijn vaak ook
fantastische kosmologie. Ze komen overal als de vrucht van een
bandeloze fantasie, hoewel natuurlijk niet voor de betrokkenen. Elke godsdienst heeft overigens wel
iets fantastisch voor een buitenstaander. Hoe dit ook zei, hierdoor wordt wel
verduisterd waar het in oorsprong om ging: de verlichting, de mystieke ervaring, het een
zijn in de eigen geest met de goddelijke 'volheid' aan Geest.
De schepping. Het bijbels beeld van de Schepper die
zag 'dat alles goed was', was voor gnostici ongeloofwaardig. De wereld is wezenlijk slechts en er
is geen betere te verwachten. De onbekende God die we door Christus
kennen, de Vader, is goed. Uit Hem vloeit al het goede voort, de
geesten tot en met de geest van de mens. Dit tezamen is de 'volheid' van God. God is er alles in allen. Het is ook een zelfontplooiing waarin
Hij zich kenbaar maakt. Dit is de achtste hemel, boven de zeven hemelen en de aarde verheven. Deze laatste hemelen en de aarde
vloeiden niet uit de goede Vader voort, maar werden geschapen door een inferieure
schepper.
Voor de mens betekent deze mythologie
dat zijn innerlijk uit God geboren wordt, terwijl zijn lichaam en de wereld om hem heen
door een inferieure schepper gemaakt zijn. De geest is goed, het lichaam slecht. De zondeval. De oorzaak van het kwaad ligt in het
scheppen van een tijdgebonden, materiele wereld. Wie kwam op deze onzalige gedachte? De Logos (het Woord), die de
ongrijpbare Vader wilde begrijpen? Of de Sofia (de Wijsheid), die los
van de man wilde handelen en zo tot chaos verviel? Of de Demiurg? De schepper in de joodse bijbel
beschreven, jaloers op de mens die kennis wil verkrijgen? In al deze mythologieën is de
schepping zelf iets zondigs omdat ze de onbegrijpelijke God begrijpelijk wil maken. Bij alle gnostici is het uitgangspunt
de wereld verachten en kiezen voor de geest. De wereld beleven als duisternis,
waar het ritme van de dood heerst, waar de geest afgestompt is, waar de ziel gebonden is
aan behoeftebevrediging, waar het leven banaal wordt en men spoedig op grenzen stoot als
men groots wil leven, waar men zucht onder het noodlot bepaald door de sterren. Het eindpunt is leven in de
geestesvolheid in eigen binnenste, die tegelijkertijd de achtste hemel is. Wie dit Zelf bereikt heeft, doet het
goede vanzelf. Hij heeft geen moraal nodig. De weg van het een naar het ander
bestaat uit een zich losmaken van de materiele wereld.
|