|
MYSTIEK
HET "RIJK" VAN DE VADER IS TEGELIJKERTIJD BUITEN EN IN ONS De belangrijkste figuur in het
turbulente Palestina, nog voor de verwoesting van Jeruzalem, was de zoon van een timmerman
uit Nazareth, Jezus. Hij was opvallend open voor ieder
mens in zijn omgeving en voor alles wat er leefde. Hij nam telkens opnieuw een
persoonlijk standpunt in. Hij stamde zelf uit de kringen van de
Farizeeën. Dit waren lekenschriftgeleerden uit
de middenklasse, die in zekere zin de brug vormde tussen de helleniserende toplaag en het
gewone volk. Jezus zette zich tegen dit
farizeïsme af, in zoverre hij niet de letter, maar de geest van de letter als
uitgangspunt nam voor zijn uitleg van de Schrift.
Hij liet zich dopen door Johannes de
Doper maar in tegenstelling met de ascetische Esseners 'at en dronk hij'. Hij verwachtte het einde, maar hij
verzette zich tegen de zeloten door geweldloosheid te prediken, en tegen een te passief
afwachten door de nadruk te leggen op het rijk Gods nu en wat er nu gedaan moest worden om
het naderbij te brengen. Toch wekte hij verwachtingen dat met
hem het einde er zo komen. Hierom werd hij door de Romeinen tot
de doodstraf veroordeeld. Zijn optreden van drie jaren begon
met een mystieke ervaring, beschreven als een visioen waarin hij 'de geest van God' zag
neerdalen en over zich komen en waarin hij Gods stem hoorde zeggen dat hij diens 'zoon'
was 'van wie ik hou'. Zoals zo vaak bij mystieken trok ook hij zich daarna terug in de woestijn om erover tot klaarheid te komen wat deze ervaring betekende. Niet doordat hij erover sprak, maar
uit zijn optreden zelf blijkt daarna wat die ervaring inhield. Hij blijkt dan te spreken en handelen
vanuit deze ervaring als een blijvende 'bron van levend water'. Hij sprak niet op gezag van buiten
af, maar uit eigen gezag: 'Ik zeg u.' De werkelijkheid die hij ervoer en
van waaruit hij leefde, noemde hij niet 'Macht' maar 'Vader'. Wat verwerkelijkt moet worden is het
'rijk' van deze Vader.
En wat moet is niet een voorschrift,
maar een niet-anders-kunnen. Het 'rijk' van de Vader is
tegelijkertijd buiten en in ons. Bidden is slechts bidden als we
contact zoeken met die Vader. Jezus trok zich hiervoor terug. Maar de kracht van het gebed zal in
het handelen blijken. 'Wie mij ziet, ziet de Vader.' En te zien was hoe Jezus niemand
afschreef. Hoe hij met zijn tegenstanders en
vijanden in debat ging. Hoe hij mensen opzocht buiten de
kring van de vromen en een bijzondere aandacht had, genezende en helende, voor de
randfiguren. Dat waren in zijn tijd tollenaars en
zondaars, kinderen en vrouwen, zieken, zwakken en bezetenen. Mensen die gemeden werden, zoals
melaatsen en maanzieken.
Die in hun sociale contacten
gehandicapt waren, omdat ze niet konden horen, zien, praten of lopen. Jezus maakte contact met hen, gaf hun
het zelfrespect terug door openlijk respect te tonen, genas hen door in te gaan op hun
verzoek: 'Wees met ons begaan.' Opvallend aan de figuur van Jezus is
hier gewoon, simpel en menselijk als hij was. Hij verwijst naar de lelies die
vanzelf groeien en naar de spontaniteit van kinderen. 'Zoek eerst het rijk Gods en de rest
zal u worden toegeworpen.' Het is geen opgelegd 'moeten', geen
gespannen nastreven met heilige ernst, geen gebodsvervulling van buiten af. Wie de Vader ervaart weet uit zich
zelf wat hij moet doen en laten. De weg naar deze levenshouding heeft
het duidelijkst uitgesproken in wat 'de bergrede' wordt genoemd. Hij vraagt hierin onverdeeld goed te
zijn zonder onderscheid te maken en mensen uit te sluiten.
Zodat jullie zonen worden van je
Vader in de hemel, want die laat zijn zon opgaan over kwaden en goeden, en Hij laat het
regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. En om dit niet te doen 'voor het oog
van de mensen' maar voor dat van 'de Vader die in het verborgene is'. Hij predikte een weg van de geest in
plaats van de letter, van bekering in plaats in plaats van ascese, van een 'zuiver hart'
in plaats van gedreven te worden door bezitsdrang en machtstreven. Jezus leefde nog geheel in de joodse
traditie. Hij besefte zelf dat hij deze
'vervolmaakte'. De geboden van Mozes zijn volgens hem omschrijvingen van 'liefde'. Deze liefde is geen op vertrouwen in
de Vader die alles schiep, en zal dus ook op alles en allen gericht zijn. Het streven naar een gerechtigde samenleving moet van binnen uit komen.
God is de binnenkant niet alleen van
de geschiedenis maar ook van het leven van ieder in zijn alledaagsheid. Door deze vernieuwing van de traditie
gaf Jezus antwoord op de vragen die in zijn tijd overal leefden: Waarvan leef ik? Op wie kan ik vertrouwen? Wat is de zin van mijn leven? Jezus' ervaring van de Vader was niet
ongeschikt. Hij doorleefde beproevingen,
conflicten met thuis, met zijn leerlingen, met de religieuze leiders. Hij kende doodsangsten het gevoel van
godverlatenheid. Op het kruis werd hij in zijn
godsvertrouwen uitgedaagd. In deze situaties blijkt zijn
verbondenheid met de Vader tegen alle conventies in, en ook zijn vertrouwen in de oergrond
van het bestaan, die als een vader is. Ook als hij zich van die Vader verlaten voelt, beveelt hij zijn ziel in diens handen. |