|
MYSTIEK/KABBALA: REISGIDS NAAR HET GELUK HET ZESDE TEKEN: GENEZING VAN EEN BLINDGEBORENE Het zesde teken, dat Johannes vermeldt (Joh. 9) is een zeer diepzinnig wonder, welks volledige betekenis, een betekenis, die heel de mensheid geldt, voor het eerst door Steiner ten volle begrepen is. De Johannes-tekst luidt als volgt: 'En hij zag in het voorbijgaan een mens, die blind was van zijn geboorte af. En zijn leerlingen vroegen hem: Rabbi, wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders, dat hij blind geboren werd? Jezus antwoordde: 'Noch hij heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar het is geschied, opdat de werken Gods in hem openbaar worden'. Na deze woorden maakte hij een zalf uit aarde en speeksel, legde de zalf op zijn ogen en zei tot hem: 'Ga U wassen in de vijver van Siloam - dat betekent: uitgezonden. Hij ging heen en waste zich; en toen hij terug kwam, kon hij zien'. De vraag der discipelen of de blinde zelf gezondigd had, is niet zo slim, want daar hij bij zijn geboorte al blind was, had hij of in de schoot zijner moeder al een zonde moeten hebben begaan, of was de blindheid een preventieve straf voor een zonde, die hij later zou begaan. Beide veronderstellingen zijn even absurd. De leerlingen vragen ook, of het zijn ouders zijn, die voor een zonde gestraft worden met de geboorte van een blind kind. Ook deze vraag is een weinig doordachte, want een zodanige strafmaatregel paste allerminst in het beeld van de Vader, dat Jezus de leerlingen al vaak voor ogen had gesteld. Jezus zegt, dat de blindheid er was, opdat de werken Gods in de blindgeborene openbaar werden. Een zeer geheimzinnig antwoord, want het zou een onzedelijke daad Gods zijn een kind blind ter wereld te laten komen, om Jezus de kans te geven aan het volwassen geworden mensenkind het ogenlicht te schenken. Deze betekenis kunnen Jezus' woorden dus niet gehad hebben. Welke dan wel? De enige passende uitleg is, dat Jezus in deze versluierde uitspraak de wet van karma en reïncarnatie te berde brengt. Deze wet houdt in, dat alle daden, die van een mens uitgaan een cirkelbeweging door de wereld maken en daardoor - in veranderde vorm - bij hem terug keren. Een goede daad keert terug als en zegen, een kwade als een onheil. De terugkerende daad kan een cirkelgang nemen met een korte straal en dan spoedig weer 'thuis' zijn in de vorm van een zegen of in die van een onheil. Hij kan ook een cirkelbaan hebben met een zo grote straal, dat hij eerst in een volgend aardeleven van de mens bij zijn oorsprong is weergekeerd. Dat kan, naar aardse maat gemeten, over honderden of duizenden jaren zijn. Door deze zegeningen en deze straffen blijft het menselijk levenslot - want karma is niet anders, dan een oosters woord voor levenslot - in evenwicht. Zo vermeerdert het goede zich en het kwade wordt door de vergelding uit het levenslot weggenomen. De wet van karma en reïncarnatie verheldert de grote verschillen in levenslot bij de van elkander zo zeer verschillende mensen en verklaart de oorzaak daarvan. De wet is onfatalistisch, want hij betekent, dat een ieder door vele aardelevens heen zijn eigen lot bouwt en de vruchten, kwade of goede, plukt van zijn eigen werken. Dat Christus de opperheer van het karma is, bewijst hij hierdoor, dat hij kennelijk kan beoordelen en beslissen, dat een zonde uit een vorig leven nu voldoende afgeboet is, zoadat de blindgeborene een ziende mens mag worden. En voor de Logos, voor Christus, is zo'n beslissing al een daad geworden, die Jezus kan verrichten. De uiterlijke 'medicamenten', waarmee de man ziende gemaakt wordt, zijn Jezus' speeksel en aarde, ook aarde, want anders had hij wellicht helderziendheid veroorzaakt en dat was niet beoogd werd, ook in de letterlijke betekenis van 'beoogd'! Dit wonder was het teken, dat de Christusgeest weer dieper zich met Jezus verbonden had. Een zo ver ingrijpend wonder had hij nog niet eerder verricht. De ogen immers zijn de spiegel van het IK. Jezus Christus trad binnen in het IK van de blind geborene! |