|
MYSTIEK/KABBALA: REISGIDS NAAR HET GELUK IK BEN DE DEUR AFBEELDING VAN DE OUDE "OTZ-CHIIM" AFBEELDING VAN DE NIEUWE "OTZ-CHIIM" MET DE ZEVEN IK-BEN-WOORDEN Het derde van de zeven Ik-Ben-Woorden: 'Ik Ben de Deur' (Joh. 10,9) Het derde Ik-Ben-Woord spreekt Christus uit na het zesde teken, het door hem ziende worden van de blind geborene. Deze man, die na de ontsluiting zijner ogen, door de Farizeeërs uitgestoten werd, is onder zijn gehoor en ook enige Farizeeërs zijn dat. De man, die door Christus' geneeskracht ziende geworden is, heeft een deur naar de hem omringende wereld gekregen, die hij sluiten en openen kan naar behoefte. Het lijkt waarschijnlijk, dat dit gebeuren ten grondslag ligt aan de gelijkenis, die Jezus daarna gaat uitspreken. Christus kiest de gelijkenis van een hof (in het Grieks een aule, een woord, dat ons woord aula werd), die bestond uit een naar boven open, ommuurde ruimte bij de boerderij, waarin 's nachts de schapen vertoefden. In de gelijkenis komen twee beeldspraken voor, betreffende twee verschijningsvormen, waarin de Christuskracht in de mens werkzaam kan zijn. Diegenen, die hem volgen willen, vergelijkt hij met schapen. In de tweede beeldspraak, die van het vierde Ik-Ben-Woord, verschijnt de Christuskracht als de goede Herder der schapen. In dit, het derde Ik-Ben-Woord, noemt hij zich de deur van de schapenhof. De lezer, die aan het begrip 'schaap' de associatie 'schaapachtig' hecht en denkt aan een kuddedier, bevindt zich op fout spoor. Dat is niet bedoeld. Schapen heten in het Grieks 'voorlopers'. Als namelijk in de oudheid een gemengde kudde klein- en grootvee naar hun weidegrond werd geleid, liepen de schapen voorop, de ooien in het gevolg van de kloek voortschrijdende rammen. De hele tekst van de deur-gelijkenis is deze: (Joh 10,1-9) Ja, zo is het, voorwaar, ik zeg u: Wie niet door de deur binnengaat in de hof, waar de schapen zijn, maar elders inklimt, is een dief en een rover. Wie door de deur binnengaat is een herder der schapen. Hem opent de deurwachter en de schapen horen zijn stem en hij roept de schapen, elk bij zijn eigen naam en leidt hen naar buiten. Wanneer hij hen een voor een naar buiten heeft gebracht, gaat hij voor hen uit en de schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen. Een vreemde zullen zijn niet volgen, maar van hem wegvluchten, omdat zij de stem van de vreemde niet kennen. In deze gelijkenis sprak Jezus tot hen, maar zij begrepen niet, wat hij hun wilde zeggen. Jezus nu zei wederom: Ja, zo is het, voorwaar, ik zeg u: Ik ben de Deur van de schapen. Allen, die mijn plaats innemen, zijn dieven en rovers; maar de schapen luisterden niet naar hem. Ik Ben de Deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij gered worden: hij zal ingaan en hij zal uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen om te roven en te slachten en te verderven. Ik ben gekomen, opdat zij leven en overvloed hebben. Duidelijk is, dat men de dieven en de rovers in de eerste plaats de Farizeeërs bedoeld zijn, van wie zich enkelen onder Jezus' gehoor bevinden. Maar de gelijkenis reikt ook verder. Dat blijkt uit de woorden: 'Als iemand door Mij binnengaat, zal hij gered worden; hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden'. Daar staan de schapen niet voor mensen, die volgelingen van Jezus zijn, maar voor intenties en daden van een mens, die deze opneemt en uitvoert, gaande door de deur der goede-vracht dragende intenties en daden en die deur heet Christus. Een Zijner verschijningsvormen, wanneer wij Hem in ons Ik opnemen. Dan zijn de dieven en rovers onze kwade intenties en kwade daden. Dat dit 'deurschap' van Christus ons inziens een nog rijkere inhoud heeft, een, die zijn toenmalige toehoorders wellicht nog niet begrepen zouden hebben, maar die voor de huidige mens wel vatbaar is, dat is een beschouwing, die ontleend kon worden aan de dit Ik-Ben-Woord toekomende plaats in de sephirah Tiphereth. De plaatsing van 'Ik-Ben-Deur' in Tiphereth. De derde sephirah op de levensweg, Tiphereth, is, zoals wij al weten, de synthese van Gedulah en Geburah. In Gedulah stelt de mens, zoals wij gezien hebben, zich open voor omgevingsinvloeden, die diep doordringen in het gevoelsleven door wat wij zijn identificatieve attitude genoemd hebben. In Geburah stelt de mens zich afstandelijk tegenover zijn omgeving op met wat wij de confrontatieve attitude noemden. Warm gedrag en koel gedrag! In Tiphereth nu leert de mens, wanneer het aangewezen is zich identificatief te gedragen, wanneer confrontatief en daar bewust voor te kunnen kiezen. Dit wanneer zus en wanneer zo? correspondeert met Aristoles' 6e categorie: 'pote?', een woord, dat 'wanneer' betekent. In Christus' gelijkenis over de schapen en hun hof, kan de deurwachter over de muur van de hof uitkijken, de buitenwereld confronteren, of de deur gesloten dient te blijven, of dat deze veilig open gezet kan worden, zodat de schapen zonder voor zich enig gevaar te lopen, kunnen gaan grazen. De gelijkenis spreekt over 'weide vinden'. Dat is voedsel opnemen middels identificatief ingesteld gedrag. Als de mens dus het Christuswoord 'Ik-Ben-de-Deur' in zich opneemt, betekent dit, dat hij door die opname bewust juist leert te kiezen wanneer en waarvoor hij de deur dient te openen en wanneer en waarvoor hij die dient te sluiten. Dit is de typische functie van een deur, die men dan opent en dan sluit. Het 'wanneer?' includeert het 'waarvoor?'. Het is zonneklaar, dat Christus' uitspraak 'Ik-Ben-de-Deur' een rijkere inhoud bevat, dan alleen een praktische raad inzake de juiste omgangsvorm met 's mensen aardse omgeving. De sephirah en deze syntheseplek van de these Gedulah en de antithese Geburah houdt, als elke synthese, meer in dan som en samenhang harer componenten. In Tephereth stroomt zonnekracht binnen. Het is de Zonne-sephirah. 'Dat klopt met een dan open, dan gesloten deur', zou men kunnen zeggen, 'want overdag staat de zonnedeur bij heldere hemel geheel open, bij bedekte hemel gedeeltelijk open en 's nachts is de zonnedeur dicht'. Maar dat is niet bedoeld met de zonnewerking, die alle Kabbalisten in Tiphereth aanwezig wisten. Tiphereth staat op de middenzuil, die de Individualiteit symboliseert en alleen deze; de Persona-krachten verdelen zich over Nezach en Hod. Nezach, in de rechter zuil, brengt het productief-identificatief gedrag ten tonele, waarvan de lezer getuige zal zijn bij de bespreking van het vierde Ik-Ben-Woord in hoofdstuk 15. Hod, in de linker zuil vertegenwoordigt het confrontatief gedrag ten aanzien van de eigen binnenwereld, de introspectie. Dat zal naar voren komen bij onze beschouwingen over het vijfde Ik-Ben-Woord in hoofdstuk 16. Welke is nu de bizondere gave, die Tephereth ons Ik nog te bieden heeft? In hoofdstuk 3,2 spraken wij over de engelengroep uit de tweede hiërarchie, die der liefde schenkende zonnegeesten, de zes Exousiai, die vanuit de zon onze planeet hun krachten ten goede doen komen. In hoofstuk 3,4 kon gezegd worden, dat het deze Exousiai zijn geweest, die de mens zijn Individualiteit, zijn Ik ingeplant hebben in de zogenaamde Lemurische oertijd. Als er nu van de zon een Individualiteit versterkende kracht uitgaat, is dat, ook nu nog: werk van der Exousiai. De Deur, die Christus in ons kan sluiten voor de aardse zaken dezer dagen, opent hij voor alle krachten der hiërarchieën, maar hier in Tephereth primair voor de zonnegeesten: de Exousiai. De vraag kan dan gesteld worden, wat de relatie is tussen de invloed dezer geesten en het zonlicht zelve? Het antwoord van de ziener Steiner hierop is, dat dit hun kleed, hun voertuig is! Dit kleed der Exousiai is ook nog een zo geestelijke grootheid, dat onze lijfelijke ogen het niet kunnen zien. Licht is een onzichtbare kracht, die pas zichtbaarheid verwekt, daar waar het weerkaatst wordt door gasvormige, vloeibare of vaste materie. En de lichtbron zelve dan, de zon? Die is zichtbaar, zeer zeker, maar wat wij dan waarnemen is iets anders, dan licht en wel de eerste weerkaatsing daarvan op een immense hoeveelheid gloeiend gas! Het is boeiend te bedenken, dat licht onzichtbaar is in tegenstelling tot de duisternis. Die is zo goed waarneembaar in een stikdonkere kamer, dat zij heel de kamervorm en heel de kamerinhoud in zich hult en aan ons oog onttrekt. Complete lichtabsentie heet 'zwart' en complete weerkaatsing 'wit'. Dankzij Christus' Deur kan zich nu het wonder in ons voltrekken, dat het voor ons lijfelijke ogen onzichtbare zonlicht zich niet aan ons geestesoog onttrekt. In hoofdstuk 12,2 noemden wij in de opsomming van allerlei vormen van Brood des Levens o.a. 'Lui liggen in de zomerzon'. De mens, die Tiphereth bereikt heeft, kan dit lui liggen in de zomerzon nog intenser beleven, dankzij Christus' verschijningsvorm als de Deur. Dan kunnen wij, door de Deur innerlijk opstijgende, het ons verwarmde zonlicht gaan beleven als een geschenk der zonnegeesten, de Exousiai en dan proeven wij het wezen der Exousiai zelf. Wij nemen dan iets heel heilzaams waar, dat ons, in de zon liggend, toestroomt en vervult: Namelijk liefderijk ons harmoniserende wijsheid, ook voelbaar als wijze, ons met evenwichtige harmonie begenadigde liefde: De meest pure liefde. Een ieder, die 'Ik-Ben-de Deur' in zijn Individualiteit heeft opgenomen, kan de hier beschreven beleven gaan ervaren, zodra hij er zich van bewust is geworden, dat deze mogelijkheid er is. AFBEELDING VAN DE OUDE "OTZ-CHIIM" AFBEELDING VAN DE NIEUWE "OTZ-CHIIM" MET DE ZEVEN IK-BEN-WOORDEN |