|
MYSTIEK
JOHANNES VAN HET KRUIS: HET GEESTELIJK HUWELIJK
Johannes van het Kruis is geen mysticus die ook nog dichtte, zoals Teresa van Avila en Therese van Lisieux met haar vrome rijmelarijen. Hij was een dichter die poëtisch
vorm gaf aan zijn mystieke ervaringen. Als hij uitleg moet geven, worstelt
hij voelbaar met de gangbare taal die te weinig suggestieve mogelijkheden biedt. De beelden waarin Johannes van het
Kruis zijn ervaringen weergeeft, zijn merkwaardig genoeg extravert. Hij gaat niet binnen in het kasteel
van zijn ziel, maar trekt door de woestijn en de donkere nacht heen naar de top van een
berg. Hij gebruikt oeroude joodse beelden
die hij uit de bijbel put: het liefdesproces beschreven in het 'Hooglied', de uittocht'
uit Egypte, de 'donkere wolk' die het volk leidt en de berg 'Karmel'.
Dit laatste beeld gebruikt hij ook
alles wat hij aan de karmelietessen in Beas had uitgelegd kernachtig samen te vatten. Hij tekende dertien keer de 'berg
Karmel' op een papier dat zij in het gebedenboek konden leggen.
De top is niet met een lijn, maar met
een tekst gemarkeerd. Deze luidt vertaald: 'Ik heb u
binnengeleid in het land van de Karmel, opdat gij zoudt eten van haar vruchten, de beste
daarvan.' Een tekst uit de bijbel over het
symbool van vruchtbare overvloed en genieting waaraan ook de Karmelorde vanouds haar
inspiratie ontleent. Merkwaardig is dat Johannes van het
Kruis de berg van boven af bekijkt. De wegen naar de top liggen er plat
tegenaan, gezien als in vogelvlucht. Dat van boven af bekijken is
opvallend ook in een tekening van de gekruisigde en het is typisch voor zijn schrijven. Hij heeft het geheel al 'gezien' en
kan het slechts beetje bij beetje uitleggen. In zijn gedichten zegt hij alles. De prozaïsche uitleg komt slechts
broksgewijs tot stand. Hij is met verschillende commentaren
tegelijk bezig, soms dicterend, soms schrijvend. De top van de Karmel is voor hem het beeld van de volgroeide mystiek. 'De ziel wordt vergoddelijkt en is
God door deelneming. 'Zij ademt in God zoals God ademt in
haar'. Het pure wezen van mens en God raken
elkaar. Deze aanraking is blijvend. De mens is anders geworden. Hij kijkt anders: Hij kan nu zeggen: 'Van mij zijn de hemelen en van mij is de aarde.' Dan meent de ziel dat heel de
wereld een zee van liefde is, waarin zij is ondergedompeld en ze kan geen grens of einde
zien waar de liefde ophoudt. Op deze top is er geen weg meer omdat
de mens dan spontaan Gods wegen bewandelt.
Op
deze top is geen wet meer omdat de mens
vanuit Gods leidende Geest weet wat te doen. De top is een ander soort bewustzijn. Niet dat we ons dan steeds God bewust
zijn: 'Gewoonlijk rust Hij dan in het wezen van de ziel, slapend.' Maar als we ons van dingen en onszelf
bewust worden is dit anders. Vanuit een ander zicht en ook vanuit een andere motivatie. Deze top wordt door Johannes van het
Kruis ook weergegeven als het eindpunt van een verliefdheid: het geestelijk huwelijk. Men wordt verliefd, men wordt een
ander mens. Niet zonder kleerscheuren. In dit beeld speelt het 'verwond
worden' van de mens als minnaar en rol, de 'liefdeskwetsuren'. Men wordt door liefde getroffen.
De gewonde ziel achtervolgt de
Beminde, langs de schepselen en de natuur, sporen van God maar ook tekenen van zijn
afwezigheid. Zij zoekt angstig naar de Beminde
zelf. Hij blijkt ongrijpbaar als zij naar
Hem reikt. Zij wordt zo telkens opnieuw door Hem
uitgedaagd tot zij geheel leeg is geworden van begeren en door die leegte ruimte biedt
voor de Bruidegom. Wat Johannes van het Kruis beschrijft
al volgroeide mystiek is ook door anderen beschreven. Bijvoorbeeld door de 'Broeders en
zusters van de vrije liefde' en de 'alumbrados'. De kracht van Johannes van het Kruis
echter schuilt hierin dat hij zich niet op een top verheven voelt boven de mensen in de
laagvlakte en ook niet een volgroeide mystiek propageert als voor iedereen direct
bereikbaar. Vanaf de top kijkt hij naar beneden
en ziet langs welk een steile weg hij er gekomen is.
Waarbij hij de mogelijkheid openlaat
van een gemakkelijker weg, die evenwel niet zo snel naar de top zelf leidt. Ook al gebruikt Johannes van het
Kruis extraverte beelden voor de weg naar de top, deze weg is niet een mystieke ladder
langs de schepping omhoog maar een psychische weg van innerlijke loutering. Een steeds dieper doordringen in de
bestaansgrond van ons ik. De radicale weg is die van het 'nada'
(niets), maar in de Grond is onze bestaansgrond immers 'niets', maar in de grond is het ik
'alles'. Bewustwording van dit 'niets' als keerzijde van het 'alles' kan geoefend worden
door weg te trekken uit het 'ik' in zover dit naar zichzelf gekeerd is. Uit het 'ik' dat begeert,
egoïstisch, om te hebben voor zichzelf. Als God begeerd wordt, is de cirkel
rond. Rond het ego. Uit dit egocentrische narcisme is slechts een weg mogelijk: ons bewust worden en uit ervaring leren dat ons eigenlijke ik niet begerend is. Deze 'uittocht' is een dubbele
beweging: wij trekken uit ons oneigenlijk 'ik' weg en we worden uit onszelf weggetrokken
naar ons ware 'ik'. Johannes van het Kruis is vooral
bekend geworden worden door zijn beschrijving van dit mystieke proces als een 'donkere
nacht'. Hij kende pseudo-Dionysius, die God
als duisternis beschreef, al uit zijn studententijd. Hij kende ook het bijbelse beeld van
de donkere wolk. Hij gebruikte deze beelden op en
originele wijze: een pikdonkere nacht die God zelf is, maar ook een psychisch gebeuren. Wij zien niets, ervaren niets dan
donkerte, we verliezen waar we naar verlangden, vroomheid en godsbeelden worden
nietszeggend, de zin van het leven ontglipt ons, we hebben geen 'smaak' meer in bidden. En dit volslagen duister worden we
toch geleid door een donker licht van binnen uit. Door dit vage innerlijke kompas
vervallen we niet tot wanhoop, houden we het uit, komen we er doorheen.
Deze nacht is iets dat we opwekken
als we ons actief van alle begeerte ontdoen en bereid zijn alles op te geven, ook het
religieuze. Alles wat we ons van God voorstellen,
wat we als gelukkig makende ervaringen beleefden, ook mystieke. Als we moeten vechten met de beelden
van vroeger om de leegte open te houden in een land zonder weg en licht, 'waar de mens
zich ervaart als zonder God'. Deze nacht is echter ook God zelf, in
zover deze ons overkomt, niet door ons gepland, en ook in zover we er doorheen geleid
worden. Deze God lijkt echter in niets meer op de bekende 'God'. |