|
MYSTIEK
PLOTINOS: DE GROND VAN HET AL De Egyptenaar Plotinus studeerde het
grootste deel van zijn leven in Alexandrie. Hij voelde zich verwant met Plato en
de Stoa, maar evenzeer met de gnostiek. Toch miste hij in alles waar hij mee in aanraking kwam een wezenlijk iets: een overtuigend antwoord namelijk op de vraag die hem zijn leven lang zou bezighouden en die voortkwam uit intense mystieke ervaringen. Hij formuleert het aldus: Vaak wanneer ik tot mijzelf ontwaak
uit het lichaam en mij plaats buiten al de dingen en binnen mijzelf, zie ik een
onbeschrijfelijke heerlijkheid. Wanneer ik na dit verblijf in het
goddelijke uit schouwen naar redeneren afdaal, wordt het mij tot een raadsel hoe de ziel
wel in het lichaam ondergebracht kan worden, en toch datgene is, wat zij in haar eigen
bestaan bleek te zijn. Het verband tussen het mystieke
ik-bewustzijn en het ik-bewustzijn van alledag, tussen het 'ware Ik' en het ego, zouden
wij zeggen, maar Plotinus had deze taal nog niet tot zijn beschikking. Hij ziet de mystieke weg als een
opstijgen naar een hogere wereld door vergeestelijking, maar tegelijkertijd en vaker als
een ingaan in zichzelf op zoek naar de grond van het zijn, die samenvalt met de grond van
alle dingen.
Keer in tot uzelf en neem uit uzelf
weg wat overbodig is, zodat het goddelijke licht tot verschijning kan komen, en gij in
zuiverheid een wordt met uzelf. De kennis van de eigen zielegrond
valt volgens hem samen met de kennis van de grond van het Al. De Atman en de Brahman van de
hindoe-mystiek. Evenals de gnostici meent hij dat
alles uitstroomt uit een Bron en dat deze Bron onkenbaar is. Dat we Hem namen geven als Ene,
Goede, God, maar dat slechts aanduidingen zijn om te weten waar we het over hebben. Plotinus gebruikt met voorliefde het
beeld van een middelpunt. Stel een heelal voor met de zon als
centrum, denk de zon weg, hou de lichtbron over. Zo is elk wezen een soort heelal, ook
de mens. Het middelpunt in elk ding is de
scheppende Geest, en deze is in al die dingen dezelfde. Alles stroomt uit die Geest en alles
heeft een neiging om weer een te worden met die Ene. Een kosmische stroom, een drift, een
kosmische 'Eros', die Plotinus ook 'schouwing' noemt. Mystieke schouwing is voor hem daarom
niet iets dat ons geschonken moet worden, het is een ontdekken van wat er al is. Het is geen intellectuele bezigheid,
maar een volgen van wat de diepste natuurwet is: een brandende dorst om het zijn samen te
vallen en zo voltooid te worden. Wie die deze weg gaat en voltooit, zal zelf ook branden van liefde tot alles, en wel omwille van het feit dat het is. |