|
NIETZSCHE: DE ANTICHRIST CHRISTELIJKE SLIMMIGHEDEN Het Boeddhisme is honderd maal koeler, waarachtiger en objectiever. Het heeft geen behoefte meer aan zijn
lijden, zijn vermogen tot pijn lijden behoorlijk te maken door middel van de
interpretatie 'zonde' - het zegt gewoon wat het denkt, 'ik lijd'. Voor de barbaar daarentegen is lijden
op zich zelf allerminst behoorlijk: hij heeft eerst een verklaring nodig voordat hij
toegeeft dat hij lijdt (zijn instinct zet hem veeleer aan tot de verloochening van
het lijden, tot stille lijdzaamheid). Hier kwam het woord 'duivel' als een
weldaad: men had nu een oppermachtige en vreselijke vijand - er was geen reden meer om je
te schamen als een dergelijke vijand je deed lijden. Aan het christendom liggen enige
verfijningen ten grondslag die bij het Oosten horen.
Allereerst weet het dat het op
zichzelf volkomen onbelangrijk is of iets waar is, maar van het hoogste belang in
hoeverre geloofd wordt dat het waar is. De waarheid en het geloof dat
iets waar is: twee volkomen uiteenlopende interesse-werelden, haast tegengestelde
werelden - beide zijn slechts bereikbaar via fundamenteel verschillende wegen. Hierin ingewijd te zijn - dat maakt
in het Oosten bijna de wijsheid uit: zo zien de brahmanen het, zo ziet Plato het, zo denkt
elke leerling der esoterische wijsheid erover. Als het bijvoorbeeld gelukkig
stemt te geloven dat je van de zonde verlost bent, dan is daarvoor niet onvoorwaardelijk
nodig dat de mens zondig is, maar alleen dat hij zich zondig voelt. Als er echter allereerst behoefte is
aan geloof, dan moeten rede, inzicht en onderzoek in diskrediet gebracht worden: de
weg naar de waarheid wordt de verboden weg. Vurige hoop is een veel grotere
levensstimulans dan wat voor incidenteel werkelijk voorkomen geluk ook. Lijdende mensen moet je overeind
houden door middel van een hoop die door geen werkelijkheid weerlegd kan worden - die
nooit in vervulling gaat en dus nooit afgedaan wordt: hoop op een hiernamaals. (Juist vanwege dit vermogen
ongelukkigen aan het lijntje te houden werd de hoop bij de Grieken beschouwd als het
ergste kwaad van allemaal, als het bij uitstek venijnige kwaad: Het bleef in het
vat der plagen achter. Om liefde mogelijk te maken,
moet god een persoon zijn; om de laagste instincten gelegenheid te geven ook een duit in
het zakje te doen, moet god jong zijn.
Ten behoeve van de hete inborst der
vrouwen moet je een knappe heilige laten opdraven, ten behoeve van die der mannen een
Maria. Dit onder de voorwaarde dat het
christendom zijn heerschappij wil vestigen op een bodem war het begrip cultus reeds
bepaald is door de cultus van Aphrodite of Adonis. Het gebod van de kuisheid
versterkt vehementie en innerlijkheid van het religieuze instinct - het maakt de cultus
warmer, dweperiger, bezielder. De liefde is de toestand waarin de
mens de dingen het meest ziet zoals ze niet zijn. Hier vindt de illusionerende impuls
zijn hoogtepunt, evenals de zoethoudende, de verheerlijkende impuls. In de liefde verdraag je meer dan
anders, je duldt alles. Het was zaak een religie te bedenken
waarin men lief kon hebben: dan zou men wat het leven betreft het ergste achter de rug
hebben - het niet eens meer zien. Tot zover de drie christelijke slimmigheden.
Het boeddhisme is te laat, en bovendien te positivistisch, om nog langer in deze zin slim te zijn.
|