|
NIETZSCHE: DE ANTICHRIST
DE BLIJDE BOODSCHAP In de hele psychologie van het
'evangelie' ontbreekt het begrip schuld en straf; het begrip beloning eveneens.
De 'zonde', elke verhouding van
distantie tussen god en mens is afgeschaft - dat is nu juist de blijde boodschap. De zaligheid wordt niet in het
vooruitzicht gesteld, er worden geen voorwaarden aan verbonden: zij is de enige
realiteit - de rest is teken om haar ter sprake te brengen... Het gevolg van een dergelijke
toestand wordt geprojecteerd in een nieuwe praktijk, de eigenlijke evangelische
praktijk. Niet een 'geloof' kenmerkt de
christen: de christen handelt, hij is onderscheiden door een ander handelen. Dat hij iemand die iets tegen heem
heeft, noch met woorden noch in zijn hart tegenstand biedt.
Dat hij geen onderscheid maakt,
tussen joden en niet-joden (de 'naaste' is eigenlijk de geloofsgenoot, de jood). Dat hij zich op niemand kwaad maakt,
dat hij niemand geringschat. Dat hij zich in rechtszalen noch laat
zien, noch laat oproepen ('niet zweren'). Dat hij onder geen enkele
omstandigheid, ook niet in een geval van bewezen ontrouw van de vrouw, van zijn vrouw
scheidt. - In de grond allemaal een
instinct.- Het leven van de verlosser was niets
anders dan deze praktijk - zijn dood was evenmin iets anders... Hij had geen formules, geen ritus
meer nodig voor de omgang met god - zelfs het gebed niet. Hij heeft afgerekend met heel de joodse leer van boete en verzoening; hij weet dat het alleen de praktijk van het leven is waarin je je 'goddelijk';, 'zalig', 'evangelisch', in een woord 'Gods kind' voelt. Niet 'boete', niet
'gebed om vergeving' zijn wegen tot god: de evangelische praktijk alleen voert tot
god, zij is 'god' juist!
Wat met het evangelie afgedaan
had, dat was het jodendom van de begrippen 'zonde', 'vergeving der zonden', 'geloof',
'verlossing door het geloof' - heel de joodse kerkelijke leer was in de 'blijde
boodschap' ontkend. Het diepe instinct voor de wijze
waarop men leven moet om zich in de 'hemel' te wanen, om zich eeuwig te voelen,
terwijl men zich bij elke gedragslijn pertinent niet 'in de hemel' voelt: dat, en
dat alleen, is de psychologische realiteit van de 'verlossing'. Een nieuwe levenswandel, geen
nieuw geloof... Als ik van deze grote symbolist iets
begrijp, dan is het dat hij uitsluitend innerlijke realiteiten wenste te zien als
realiteiten, als 'waarheden' - dat hij de rest, al het natuurlijke, tijdelijke,
ruimtelijke en historische slechts zag als tekenen, als gelegenheid tot gelijkenissen. Het begrip 'de mensenzoon' is geen
concrete persoon, die ergens in de geschiedenis thuishoort als eenmalig enkeling, maar een
'eeuwige' feitelijkheid, een van alle tijdsopvattingen losgemaakt psychologisch symbool. Hetzelfde geldt andermaal, en wel in
de meest verheven zin, voor de god van deze typische symbolist, voor het 'Rijk
Gods', voor het 'rijk der hemelen' en voor het 'Gods kind zijn'. Niets is minder christelijk dan de kerkelijke
grofheden over een god als persoon, over een 'Rijk Gods', dat komen zal, over
een 'zoon Gods' als tweede persoon van de drie-eenheid. Dit alles is - men vergeve mij de
uitdrukking - een dreun op het oog - en wat voor een oog! - van het evangelie: een cynische
bespotting van het symbool die wereldgeschiedenis gemaakt heeft...
Maar het ligt immers voor de hand wat
er met het teken 'vader' en 'zoon' aangestipt wordt - zij het, toegegeven, niet voor
ieders hand: met het woord 'zoon' wordt de intrede uitgedrukt in het grote gevoel
dat alle dingen verheerlijkt (zaligheid), met het woord van eeuwigheid, van voltooiing. Ik geneer mij eraan te herinneren wat
de kerk van dit symbolisme gemaakt heeft: heeft zij geen Amphytrion-verhaal aan de drempel
van het christelijke 'geloof' geplaatst? En bovendien nog een dogma van de
'onbevlekte ontvangenis'? Maar daarvoor heeft zij de
ontvangenis bevlekt... Het 'rijk der hemelen' is een
toestand in het hart - en niet iets dat 'boven de aarde' of 'na de dood' aan de orde komt. Het hele begrip van de natuurlijke dood
ontbreekt in het evangelie: de dood is geen brug, geen overgang, hij ontbreekt omdat
hij bij een geheel andere, louter schijnbare, louter als teken bruikbare wereld hoort. Het 'uur van de dood' is geen
christelijk begrip - het 'uur', de tijd, het fysieke leven en zijn crises bestaan helemaal
niet voor de leraar van de 'blijde boodschap'... Het 'rijk Gods' is niet iets dat
verwacht wordt; Het heeft geen gisteren en geen overmorgen, het komt niet over 'duizend
jaren' - het is een ervaring van een hart; het is overal en nergens aanwezig... Deze 'blijde boodschapper' stierf
zoals hij geleefd, zoals hij onderwezen had - niet om 'de mensen te
verlossen', maar om te laten zien hoe je moet leven. Wat hij de mensheid naliet, is de praktijk:
zijn gedrag voor de rechters, voor de gerechtsdienaars, voor de aanklagers en allerlei
laster en hoon - zijn gedrag aan het kruis.
Hij verzet zich niet, hij komt niet
op voor zijn recht, hij verzet geen stap om het uiterste van zich af te houden, sterker
nog, hij lokt het uit... En hij bidt, hij lijdt, hij heeft
lief met degenen, in degenen die hem kwaad doen. De woorden tot de moordenaar
aan het kruis bevatten het hele evangelie. 'Dit was waarlijk een goddelijk
mens, een kind van god!' Zegt de moordenaar. 'Als jij dat aanvoelt,' antwoordt de
verlosser, 'dan ben je in het paradijs, dan ben jij een kind Gods.' Je niet verzetten, niet fulmineren, niemand verantwoordelijk stellen. Nee, zelfs tegen het kwaad geen verzet bieden - het liefhebben...
|