LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      NIETZSCHE: LEER DE GROTE DENKERS   

  NIETSCHE: DE LEER VAN DE KENNIS  

De begrippen "leven" en "wil tot de macht", de opperste waarden van Nietzsche's levensbeschouwing, beheersen ook zijn kenleer.

Nietzsche legt er de nadruk op, dat de kennis geheel in de dienst van het leven, van de wil tot de macht staat en dient te staan, in zoverre is hij een trouwe volgeling van Schopenhauer.

Onzin is het volgens hem, van onze kennis te verlangen, dat zijn volstrekte waarheden zou geven, die de werkelijkheid in wezen getrouw zouden afspiegelen.

Onze kennis is maar ondergeschikt en een zeer onvoldoend hulpmiddel, een werktuig, maar een slecht, in de handen van de wil, die het leven regeert.

Alle mogelijke vergissingen zijn in de taal gecondenseerd: het menselijk verstand, waar velen zo trots op zijn, is niets anders dan een beetje taalmetafysica.

Wij denken over de dingen in woorden, en woorden zijn niets anders dan metaforen, symbolen; hierin niet staande boven de onbeschaafde neger, kennen wij op fetisjistische wijze aan de dingen menselijke kwaliteiten en waardebepalingen toe en vervalsen aldus de werkelijkheid.

De kennis werkt in dienst van de wil tot de macht, zij is verwerking van de ervaring, van de gewaarwordingen en de belevingen ter wille van de beheersing van de feiten, van het levensbehoud, van de oriëntering in de wereld.

Daarom denken wij de dingen zo, dat zij aan onze biologische behoeften aangepast zijn.

De vormen van ons denken,de categorieën, die in de kennisleer van Kant een zo uiterst gewichtige rol speelden, zijn voor Nietzsche  zuiver subjectief, zuiver biologisch-psychologisch van oorsprong.

Zij hebben zich door hun nuttigheid bij ons ingeburgerd, omdat zij biologisch doelmatig zijn; het zijn algemeen aanvaarde vergissingen, die gelden, niet omdat zij waar, maar eenvoudig, omdat zij nuttig zijn.

Eerst fingeren wij een "ik" als drager van onze psychische toestanden, dan projecteren wij dit "ik" op de buitenwereld, die ons dan een verzameling van "substanties", d.w.z. eveneens "drager" van toestanden en werkzaamheden schijnt te zijn.

Zo maken wij, wijl dit voor ons doelmatig is, uit de stroom, het eeuwige vloeien van het gebeuren, een wereld van substanties, van starre zijnde dingen, die echter in werkelijkheid  slechts schijn zijn.

Hier vernieuwt Nietzsche de oude leer van de duisteren Herakleitos, zijn lievelingsfilosoof uit het oude Hellas.

Zulk een star-standvastige, substantiële wereld beantwoord aan ons verlangen naar een wereld van het vaste, standvastige, blijvende, waarop onze wil tot macht meer en beter vat hebben kan, die materiaal kan bieden voor zijn werken.

Zo blijkt dan, hoe achter alle denken, al schijnt het nog zo heerlijk zelfstandig, instincten en primaire levensbehoeften schuil gaan, blijkt een eens te meer, hoe het verstand een product is van het willen.

De wetten van het denken, de regels van de logica gelden slechts voor een gefingeerde wereld, voor een wereld van schijn , die wij onbewust hebben opgebouwd, om onze levensdrang, onze levensdrift, onze wil tot macht te dienen!

Onze zogezegd algemeen geldende waarheden zijn dus niets anders, dan ingewortelde, nuttig gebleken vergissingen van de mensensoort.

Van hun noodwendigheid te spreken is bedrog of spotternij.

Er bestaat geen algemeen geldende, noodwendige waarheid! 

De dwaling van de wijsbegeerte berust daarop, dat men, in plaats van in de logica en in de categorieën van het verstand middelen te zien om de wereld pasklaar te maken voor nuttigheidsdoeleinden (principieel dus tot een nuttige vervalsing), in hen het criterium van de waarheid, resp. van de werkelijkheid meent te bezitten.  Het "criterium van de waarheid" was inderdaad slechts de biologische nuttigheid van zulk een systeem van principiële vervalsing.

En trouwens waarom zou de mens ook naar abstracte, zij het dan eeuwige waarheid zoeken?

Zulke waarheid ware volkomen waardeloos.

"Waarheid" heeft slechts waarde in zoverre zij het leven onderhoudt; alles, wat helpen kan het leven te veredelen, het op een hoger plan te brengen, kan, in overdrachtelijke zin, waarheid, levenswaarheid heten.

Ook op zichzelf verkeerde, onware oordelen kunnen nuttig zijn en dienen dus te worden aanvaard, als waren zij waarheid, want voor Nietzsche is "de verkeerdheid van een oordeel nog geen veroordeling van het oordeel".

Juist de meest foutieve oordelen kunnen door ons het minst ontbeerd worden, zo b.v. de ons van Kant bekende synthetische oordelen a-priori, die volkomen onwaar zijn ,omdat zij niet eens betrekking op de werkelijkheid hebben en toch algemeen gelden en onmisbaar zijn, - zo Nietzsche.

Waarheid bestaat slechts met betrekking tot een waardebepalend subject; waarde en waarheid worden voor Nietzsche bijna synoniem.

"Waaraan ik te gronde ga, dat is voor mijn niet waar, dat wil zeggen, het is een verkeerde verbinding van mijn wezen met de dingen."

Waarheden voor het individu ontstaan dus door ervaring en gewoonte, waarheden voor de mensensoort door overeenkomst, conventie, doordat vastgesteld wordt, wat als waar en wat als verkeerd te gelden heeft.

"Waar" is dan een oordeel, dat voor de dingen de algemeen ingeburgerde, de conventionele namen gebruikt, maar voorst in zijn verhouding tot de werkelijkheid volkomen foutief zijn kan, daar het immers slechts relatief, voor onze opvatting en ons begrip van de dingen te gelden heeft.

Zo is b.v. het begrip "oorzaak" volslagen fetisjistisch.

Wij beschouwen de dingen in hun oorzakelijk verband, maar doen in werkelijkheid niets anders dan hun onderlinge samenhang verklaren naar analogie met de, ons door de innerlijke ervaring bekende, zuiver menselijke betrekking tussen het willen en het handelen, zonder dat dit overdrachtelijk gebruik in de grond geoorloofd is, want de causaliteit worden wij niet gewaar (Hume en Kant hebben het terdege aangetoond), alleen de opeenvolging van feiten behoort tot onze ervaringsmogelijkheid.

Op zichzelf bestaan geen oorzaken, geen wetten, geen dwang: alles glijdt in wezen vormeloos mede in de eeuwig vloeiende, geen stilstand kennende stroom van het gebeuren; het universum is een continuerend scheppingsproces zal Bergson hier gelijkluidend zeggen.

De causaal verklarende, mechanische wereldopvatting, die in de laatste eeuwen zo hoge triomfen heeft gevierd, dat zij door de "Bildungsphilister" als summum val alle menselijke, alle mogelijke wijsheid wordt gevierd, toont ons in werkelijkheid niets anders dan gevolgen en deze enkel in de conventionele, dus in de grond volkomen fictieve taal van onze gewaarwordingen.

Stof, stoot, impuls, druk, atoom, elektron enz. zijn geen feiten, maar interpretaties, niets meer dan conventionele naamgevingen.

De mechanische wereld is zo in onze voorstelling opgebouwd, zoals het oog een de tast zich alleen een wereld kunnen voostellen..

D mechanica als leer van de beweging is niets anders dan een overzetting van de zinnentaal van de mensen in een nieuw systeem van conventioneel gebruikte naamgevingen, een fictieve tekentaal voor onze innerlijke feitenwereld, die echter nergens en nooit een statisch mechanisme, maar een voortdurend scheppend dynamisme "van strijdende en overwinnende wilsquanta"  vertoont.