|
![]() NIETZSCHE: DE PROFETIE VAN ZARATHUSTRA Men heeft mij niet gevraagd, wat men mij had behoren te vragen: wat juist in mijn mond, in de mond van de eerste immoralist, de naam Zarathustra betekent: want wat aan het optreden van deze historische persoonlijkheid een zo buitengewoon enig karakter verleent, is daarvan juist het tegendeel. Zarathustra is de eerste geweest, die in de strijd tussen goed en kwaad de eigenlijke stuwkracht in het bewegen van dingen gezien, - het overbrengen van de moraal in de metaphysika als kracht, oorzaak, doel "an Sich", is zijn werk. Maar die vraag zou in de grond der zaak reeds het antwoord in zich sluiten. Zarathustra was de schepper van de allernood-lottigste dwaling, die moraal heet. Daarom behoort hij ook de eerste te zijn, die de dwaling inziet. Niet alleen, omdat hij in dit opzicht langduriger en ruimer ervaring heeft dan enig ander denker; - heel de geschiedenis immers is de feitelijke weerlegging van de hypothese van de zogenaamde "Zedelijke wereldorde" -, van meer gewicht is, dat Zarathustra oprechter is dan enig ander denker. Alleen zijn leer noemt de oprechtheid de opperste deugd, dat wil zeggen, de tegenstelling van de lafheid van de idealist, die de werkelijkheid ontvlucht. Zarathustra beschikt over meer dapperheid dan alle andere denkers tezamen. Waarheid spreken en goed met pijlen schieten, daarin bestaat de perzische deugd. Verstaat men mij? De zelfoverwinning van de moraal uit oprechtheid, de zelfoverwinning van de moralist op zijn tegengestelde - in mij, dat betekent in mijn mond de naam Zarathustra.
Naar zijn eigen getuigenis, is hij zich hier meer dan elders bewust geweest, geschreven te hebben onder de druk van een geheel in bezit nemende inspiratie, die hij, de goddeloze, zoals hij zichzelf met voorliefde noemde, toeschreef aan de god Dionysos, de god van den bacchantische roes, de god van der eeuwige levensvreugde, den over alle leed en vergankelijkheid steeds triomfeerden, den mythologische god, die als Dionysos Zagreus, jammerlijk wordt verscheurd en vaneengereten, maar telkens opnieuw, naar de orphische sage vertelt, wordt herboren, om de wijn der levensvreugde in zalige verdoving opnieuw te drinken, al het leed en al de vreugde van het leven aanvaardend met een amor fati op de lippen. In dit werk komt zijn aristocratisch individualisme onverschrokken tot uitdrukking; Nietzsche schuwt geen consequentie, hoe vermetel ook. De mens wordt in het middelpunt van het heelal geplaatst. Maar niet de massamens, o neen, de oppermens zal onbeperkt regeren. Met meedogenloze hardheid zal hij, in plaats van de zwakken te steunen, hen met ijzeren hand verpletteren; de mens is iets, dat overwonnen moet worden. Alles wat Nietzsche aan sarcasme en spot, aan hoon en bitterheid op het hart had branden tegen de schijnbeschaving en de huichelarij van de christelijke maatschappij, spuwde hij hier door de mond van Zarathustra in vlammende woorden, gloeiende beelden naar buiten. Een geestelijke Vesuvius is hier losgebrand.
Maar de massa had geen oren naar zijn mond, zij keken liever naar een koorddanser. Deze valt en sterft; en Zarathustra zal hem begraven, want de man heeft van het gevaar zijn beroep gemakt - en gevaarlijk te leven behoort tot de leer van Zarathustra. Geen mens ving hij aldus, maar wel een lijk. Dalend uit het gebergte had hij een oude kluizenaar ontmoet, die hem vertelde van God. Zarathustra luistert, maar wanneer hij weer alleen met zichzelve is, vraagt hij zich af: is het mogelijk, dat deze wijze in het woud nog niet heeft gehoord, dat God en goden al lang zijn gestorven? Ziet, ik leer u de oppermens! De oppermens is de zin van de aarde. Uw wil zegge: de oppermens zij de zin der aarde! Ik bezweer u, mijn broeders, blijft de aarde trouw en gelooft niet degenen, die u van bovenaardse verwachtingen spreken! Giftmengers zijn het, of zij het weten of niet. Verachters van het leven zijn het, afstervenden en zelfvergiftigden, die de aarde moede is: zo mogen zij verdwijnen! Vroeger was het ongeloof aan God de grootste misdaad, maar God stierf en daarmee stierven ook deze boosdoeners. Aan de aarde te misdoen is thans het vreselijkste en het ingewijde van het Onnavorschbare hoger te achten dan de zin der aarde!
Geen God geeft hem openbaringen, geen goddelijke geboden kunnen hem op zijn levensweg geleiden, hij moet met eigen wapens vechten. Alle energie heeft hij uit zichzelven te putten en alleen aan zichzelven is hij verantwoording schuldig. Want Zarathustra verlangt van zijn volgelingen geen blinde gehoorzaamheid, maar zelfbewuste zelfstandigheid. "Men beloont een leraar slecht, wanneer men steeds zijn leerling blijft." Nietzsche's mensideaal stelt de hoogste eisen aan de zelfbeheersing, aan de dapperheid in het dragen van lijden en teleurstelling, aan het intuïtieve inzicht, dat de noodzakelijke voorwaarde is, om koers te houden op de bedrieglijke, dreigende oceaan, die leven heet. Want zelfs onze instincten zijn niet geheel te vertrouwen, ook zij misleiden ons vaak. Zarathustra predikt het evangelie van de gezonde mens, die de natuurlijke drang van zijn levenskrachten volgt, deze naar alle zijden poogt te ontwikkelen, zonder te vragen naar goed en kwaad, zonder zwakheid, zonder medelijden, - maar tevens: "Wil niets wat boven uw kracht gaat ... Wees niet deugdzamer dan gij kunt, verlang niets van uzelf, wat in tegenstrijd is met de waarschijnlijkheid". Het menselijke leven is een grootse tragedie van het begin tot het einde. Het leven is worsteling, is voortdurende strijd, zo leert Nietzsche, evenals Schopenhauer, maar hij trekt daaruit de tegenovergestelde gevolgtrekking van de grote pessimist: het leven is waard geleefd te worden ter wille van deze schonen strijd, en het is niet alleen één maal geleefd te worden, maar herhaaldelijk zonder einde, "want alle lust wil eeuwigheid, wil diepe, diepe eeuwigheid ...". En toch heeft deze gedachte aan de eeuwigen terugkeer iets ontzettends en bedrukkends:
|