|
NIETZSCHE: DE ANTICHRIST
HET CHRISTELIJK GODSBEGRIP Noch de moraal noch de religie hebben in het christendom ergens een raakpunt met de werkelijkheid. Louter imaginaire oorzaken ('God vrije wil' - ook wel 'de onvrije'); louter imaginaire effecten ('zonde','verlossing','genade','straf','vergeving van de zonden'); een imaginaire natuurwetenschap (antropocentrisch; volledig gemis aan begrip van de natuurlijke oorzaken); een imaginaire psychologie (louter reflexieve misverstanden, interpretaties van algemene gevoelens, aangenaam of aangenaam, bij voorbeeld van de toestanden welke de nervus symphaticus veroorzaakt, met behulp van de tekentaal van de religieusmorele idiosyncrasie - 'berouw','gewetenspijn','verzoeking des duivels','de nabijheid' Gods'); een imaginaire theologie ('het rijk Gods','het laatste oordeel','het eeuwige leven').
Deze zuiver fictieve
wereld onderscheidt zich hierin zeer ongunstig van de droomwereld, dat de laatste de
werkelijkheid weerspiegelt terwijl zij de werkelijkheid vervalst, ontkent en
alle waarde ontneemt. Nadat men eerst het begrip 'natuur'
had uitgevonden als tegenhanger van 'God', moest 'natuurlijk' wel het woord voor
'verwerpelijk' worden - heel die fictieve wereld wortelt in de haat tegen het
natuurlijke (de werkelijkheid), zij is uitdrukking van een diepe afkeer van het
werkelijke... Maar dat verklaart alles. Wie is de enige die redenen heeft om
zichzelf uit de werkelijkheid weg te liegen? Hij die eraan lijdt. Maar aan de werkelijkheid leiden
betekend een mislukte werkelijkheid zijn... Het overwicht van de onlustgevoelens
is de oorzaak van een fictieve moraal en religie: een dergelijk overwicht levert
echter de formule voor de decadence ... Tot een zelfde conclusie noodt een
kritiek van het christelijke godsbegrip.
Wanneer een volk nog aan zichzelf
gelooft, heeft het nog zijn eigen god. In hem vereert het de voorwaarden die
maken dat het floreert, de eigen deugden, - het projecteert zijn zelfbehagen, zijn
machtsbesef in een wezen dat men hiervoor dank kan zeggen. Wie rijk is, wil weggeven; een trots
volk heeft een god nodig om aan te offeren... Religie is, binnen dit verband, een
vorm van dankbaarheid. Men is dankbaar voor zich zelf: en
daarom heeft men een god nodig. Een dergelijke god moet voor en
nadeel kunnen brengen, moet vriend en vijand kunnen zijn - men bewondert zowel zijn goede
als zijn nare kanten. De tegennatuurlijke castratie van een
god tot een god van louter goedheid valt hier buiten elk wenspatroon. De kwade god is evenzeer nodig als de
goede: men heeft immers het eigen bestaan nu niet bepaald aan tolerantie of mensenliefde
te danken... Wat voor belang zou men hebben bij
een god die geen toorn, wraak, nijd, hoon, list of gewelddaad kent? Die wellicht niet eens bekend is met
de verrukkelijke ardeur van zege en vernietiging? Een dergelijke god zou onbegrijpelijk
zijn: waartoe zou men hem erop na houden? Maar inderdaad: als een volk ten
onder gaat, als het zijn geloof aan de toekomst, zijn hoop op vrijheid definitief voelt
verdwijnen, als het de onderwerping als een opportunistische prioriteit gaat zien en de
deugden der onderworpenen als eerste voorwaarden tot zelfbehoud, dan moet ook zijn
god wel veranderen.
Hij wordt thans gluiperig, bangelijk,
bescheiden, voorstander van 'zielevrede', van niet-meer-haten, van consideratie, ja
van 'liefde' jegens vriend en vijand. Hij moraliseert gedurig, hij kruipt in de schulp van elke persoonlijke deugd, wordt allemansgod, wordt particulier en kosmopoliet... Voorheen vertegenwoordigde hij een volk, de kracht van een volk, alle agressiviteit en machtsbegeerte uit de ziel van een volk: nu is hij enkel nog de goede god... Werkelijk, er zijn geen andere
alternatieven voor goden: of zij zijn de wil tot de macht - en zo lang zullen zij
volksgoden zijn -, of anders de onmacht tot de macht - en dan worden zij
onvermijdelijk goed... Het christelijke godsbegrip - god als
ziekengod, god als fantast, god als geest - is een van de meest corrupte godsbegrippen
waartoe men het op aarde gebracht heeft; wellicht vertegenwoordigt het zelfs het diepte
punt van de neerwaartse ontwikkeling van het godentype. God gedegenereerd tot tegenspraak
van het leven, in plaats dat hij de verheerlijking daarvan en het eeuwige ja
is! In god het leven, de natuur, de wil tot het leven de oorlog verklaart! God als formule voor elke
verloochening van het 'hier en nu', voor iedere leugen over het 'hiernamaals'! In god het niets vergoddelijkt, de wil tot het niets heilig verklaart!
|