|
OVERIGE: HET CHRISTENDOM EEN WOLK VOOR DE ZON
DE APPELAFFAIRE 'Overigens is Adam niet uit het
paradijs gezet omdat hij van de verboden vrucht gegeten had, maar omdat de goden bang
waren dat hij hun helemaal gelijk zou worden door ook nog te eten van de boom des levens,
- een andere magische boom (een ander taboe). Als de goden vreesden dat hij onsterfelijk
zou worden, dan kan hij niet aldus geschapen zijn geweest. De hele, traditionele, uitleg van het
zondevalverhaal in het boek Genesis berust op tendentieuze dwalingen, opzettelijk bedacht
om een filosofisch tintje te geven aan een kinderlijk verhaaltje.' Zij die geloven dat Jezus een
historische figuur is, geloven daarom nog niet allen, dat hij de mensheid door te fungeren
als zondebok of offerlam voor anderen. Dat geloof is een erfstuk van het
animisme, waaraan wij ontgroeid dienen te zijn. Velen kunnen bovendien niet in de
kerkelijke verlossingstheorie geloven, omdat ze niet kunnen geloven in een Shyloch-achtige
godheid: zij hebben een minder primitieve godsvoorstellingen.
Zij beseffen, op grond van nuchtere
overwegingen en de waarschuwingen vervat in het boek zelf, dat zij de bijbel - voor zover
betrouwbaar - niet naar de letter mogen lezen. Het boek 'Genesis' is natuurlijk geen
persverslag van de 'zondeval' van een koppel 'volmaakt geboren' mensen, en kan dan ook
geen steun verlenen aan de kerkelijke sprookjes van erfzonde en verlossing. Een mens die tot zondigen in staat
was, kan niet volmaakt zijn geweest en, nadat Adam in Eva's appel had gebeten, zei
de oppergod tot zijn collega's: 'ziet, de mens is geworden als wij, kennende het goede
en het kwade'. De appelaffaire bracht de mens niet
ten val, maar verschafte hem een promotie! Hij werd als de goden en verwierf de
kennisse, die hij dus tevoren nog niet had bezeten. De val van de mens is, evenals de val
der engelen, een mythe, die een bijzonder stadium in het wordingsproces markeert. De val der engelen beeldt de
oorspronkelijk eenheid uit van de polaire krachten van goed en kwaad. Datzelfde wordt, op primitieve wijze,
ook uitgedrukt in het Onze Vader.
Men bidt daarmee tot God '... en
leidt ons niet in bekoring...', hoewel dit de taak van de Satan heet te zijn, de taak dus
van de concurrent. Het is onzinnig te geloven, dat een
'volmaakt geschapen' mens iets zou kunnen doen tegen de wil van een 'almachtige' God. Het is even kinderlijk om te geloven,
dat God iemand een verbod zou opleggen, waarvan Hij in zijn alwetendheid geweten moet
hebben dat het overtreden zou worden, en het is verre van goddelijk om, als die verwachte
overtreding dan plaatsvindt, in zulk een onredelijke mate boos te worden en het hele
nageslacht van de daders mee te duperen! 'De ziel die zondigt, die zal sterven. De zoon zal niet dragen de zonde zijns vaders' (Ezech 18:20). Wat door de kerk als een 'zondeval'
wordt uitgelegd houdt in werkelijkheid de diepe lering in, dat - in de woorden van Jung
'die Emanzipation des Ichbewustsein eine luziferische Tat darstellt, en dat dus de mens,
met het emanciperen van bewuste tot zelfbewuste ziel, zich bewust wordt van te zijn
gekluisterd aan de Prometische rots der tegendelen. Prometheus bracht de mensheid 'vuur'
(d.w.z. geest), waardoor ze op een hoger plan kwam te staan, zoals ook de 'zonen Gods' uit
het O.T. gedaan hadden, die, door zich met de kinderen der mensen te encanailleren, een
ras van halfgoden veroorzaakten.
Keren wij terug tot het bijbelse
sprookje: en God zei: alles mag hier, als je maar van die ene boom afblijft! Datzelfde motief vinden wij terug in
vele sprookjes. De held of de heldin van die
sprookjes mag alle kamers van het kasteel betreden, behalve een; en degene die het verbod
uitvaardigt, geeft voor zijn daad nooit een redelijk motief op, maar dreigt slechts met
iets vreselijks. Ieder die het sprookje hoort of
leest, weet dan ook van tevoren dat de held dat verbod stellig zal overtreden, en daar is
het juist om begonnen! Zou de held van het verhaal
gehoorzaam blijven, dan ging het sprookje als een nachtkaars uit. Het dreigen met een zware straf
zonder redelijke motivering is, psychologisch gezien, slechts een prikkel om de
overtreding uit te lokken; het wekt de menselijke nieuwsgierigheid op! De ongehoorzaamheid moet
plaatsvinden, anders zou er geen sprookje verteld kunnen worden! Zo duidt dan ook het paradijssprookje
erop, dat God wilde dat de mens de kennisse zou verwerven en 'Onzer een' zou worden. Zou Eva - de psyche - niet van de
boom der kennisse gegeten hebben, dan zouden er nog geen mensen op aarde geweest zijn; dan
zouden er nog geen zelf-bewuste zielen zijn geweest.
God gebood de mens niet om van de
boom der kennisse te eten: uiteindelijk moet de mens zijn doel bereiken door zijn eigen
wil te oefenen en uit te oefenen. Voor hem die van de boom der kennisse
gegeten heeft, geldt het sprookje niet meer. Het nieuwe verbod voor de nieuwe
sfeer, waarin die ziel dan verder leeft, luidt: '... opdat hij niet ete van de boom des
levens en leve in eeuwigheid!' (Gen 5:22). De zondeval-mythe symboliseert de steeds
weer plaatsvindende menswording van submenselijke dieren, het tot zelfbewustzijn
groeien van bewuste zielen. Zelfbewustzijn is een zich bewust
zijn van zijn bewustzijn. 'Bij de beschouwing van het
bewustzijn van zichzelf kan er een werkelijke eenheid van het denken en zijn inhoud
ontstaan. Hier treden wij 'het rijk der
waarheid' binnen, gelijk Hegel het heeft uitgedrukt.' (Prof. Clay) De menswording, die dus bestaat uit
het verwerven van zelfbewustzijn door individuatie van de geest, is het begin van de
cultuur. Het dier gaat door het leven zoals
het er van nature uitziet. De mens moet steeds de natuur
verbeteren en is zich steeds bewust van zijn onvolmaaktheid.
Hij begint met zich, als medicijnman,
een keten van tanden om de hals te hangen, of zich te tooien met apestaarten; hij eindigt
met de vele kostbare gewaden van een de mis celebrerend priester. Hij begint met wat stenen op elkaar
stapelen en eindigt met het bouwen van wolkenkrabbers; hij begint met een stenen knots en
eindigt met geleide projectielen. De cultuur is het wezenlijke van de
mens: hij plaats hierdoor de wereld in een samenhang met zijn eigen leven. Met de cultuur ontstaat en groeit
natuurlijk ook haar tegendeel: de wancultuur (o.a. lintjes, lege tradities en conventies,
alles wat opgelegd wordt en wat men moet doen om voor beschaafd door te gaan, alles wat
dient tot camouflage). Het dier doet niet aan 'werken in het
zweet zijns aanschijns', het weet niet van het 'omscheppen' der dingen naar eigen idee. Het dier kent slechts 'genieten van'
en 'vernietigen'. Het in het zweet zijns aanschijns
werkende wezen daarentegen erkent zijn vermogens in arbeid; de techniek is zijn triomf;
door arbeid maakt het zich vrij en emancipeert het tot hoger bewustzijn. De arbeid waartoe Adam werd
veroordeeld, was geen straf, maar een bewijs van en een voorwaarde tot zijn menswording.
De mythe van de verboden vrucht geeft
het moment aan waarop een dierenziel, als celziel begonnen, evolueerde tot mensenziel, -
dus na vele levens te hebben te hebben geleefd in bijpassende lichamen. Het verschil tussen de planten-,
dieren- en mensenziel is er dus een van graad, of, als u wilt, een door graduele groei
ontstaan faseverschil; het is geen principieel verschil. 'Menig dier beschikt, zoals
proefondervindelijk is aangetoond, over een denkvermogen. Wat eraan ontbreekt is het zelfbewustzijn
en zonder dat ik-gevoel kunnen wij ons zulke specifiek menselijke eigenschappen als
innerlijke vrijheid, bewuste wil, verantwoordelijkheidsgevoel en dergelijke niet
voorstellen. De zelfbewuste geest is het
dus, die wij als iets exclusief-menselijks beschouwen.' Dat zelfbewustzijn groeit tijdens het
voormenselijke bestaan en demonstreert zich in het menselijke. '... dat het geestelijke principe pas
(merkbaar) reageert wanneer de hersenprocessen een bepaald stadium van organisatie
hebben bereikt (men moet de evolutie van het lichaam niet verwarren met de evolutie van de
gebruiker van het lichaam); bij lagere organisaties blijft het (geestelijk principe)
verborgen; het wordt niet actief en verbindt zich niet met de fysiologische processen in
de hersenen, zodat er ook geen psychische verschijnselen in de betekenis van bewuste vrije
geestesproducten zich manifesteren.
De geest is dus niet iets wat
ontstaan is uit het reeds bestaande (en ook geen extra uitrustingsstuk), maar iets wat er
altijd geweest is, ofschoon het niet tot uitdrukking kon komen zolang het (volwaardige)
instrument er niet was waarop het zich kon uiten.' Het ogenblik der menswording van het
dier is dus het moment waarop de geest kan doorbreken, het ogenblik waarop de ziel een
zodanige bewustzijnsgraad bereikt heeft, dat ze, met een bijpassend hersenapparaat, haar
ik-gevoel kan manifesteren. Toen Adam en Eva het taboe van de
verboden vrucht overtraden, kenden zij het verschil tussen goed en kwaad nog niet en waren
ze dus nog niet tot een bewuste zonde in staat. Ook het plegen van geslachtelijke
gemeenschap kan niet als een zondeval uitgelegd worden, want het plukken van die vrucht
was door God niet verboden, integendeel: de opdracht 'gaat en vermenigvuldigt u' ging aan
de appelaffaire vooraf en de bijbel vermeldt niet, dat die opdracht destijds op andere
wijze kon worden vervuld dan met de nog heden populaire dierlijke methode. Het is ook in strijd met de Schrift
om aan te nemen, dat Adam en Eva de zonde in de wereld brachten. De 'boom der kennisse' floreerde
reeds voor de zogenaamde zondeval en dus ook het goede en het kwade, waarvan de boom
kennis droeg. Het kwade ontstond niet op aarde, maar in de hemel, toen Lucifer eruit geduiveld werd, of - in de woorden van Luc. 10:18 - eruit gebliksemd.
|