|
OVERIGE: HET BEGON IN HET PARADIJS
DE IK-MENS EN ZIJN TEGENSPELERS Het universum is een en
ondeelbaar want het is een totaal. Alleen waar het 'IK' ten tonele
verschijnt splijt die totaliteit als bij toverslag in tweeën, niet in werkelijkheid, maar
alleen voor het Ik-bewustzijn. Want wie 'ik' zegt, onderscheidt zich
zelf daarmede van het andere en al de anderen. Wat de Ik-mens 'leven' noemt is niet
anders dan een eufemisme (verzachtende uitdrukking) voor het feit dat hij geen weet heeft
van het geluk der volkomenheid. En wie niet volkomen is behoort tot
de leegte der afgescheidenheid en is onafwendbaar dupe van de schaduwen ruimte, tijd en
beweging. Het 'ik' breekt de eenheid op, omdat
het alle affiniteit met eenheid verloren heeft. Dat is de afzichtelijke ellende, die
vaart in het kielzog van het 'ik': de gespletenheid, de breuk in de continuïteit.
Het 'ik' stelt een 'hier' en 'daar',
een heden, verleden en toekomst, een 'jij' en een 'hij', een goed en kwaad, een hemel en
hel. Wie uitgerust is met vijf onvolkomen
zintuigen, wie alleen in opeenvolging kan waarnemen, wie het heelal slechts kan
onderkennen als driedimensionaal en voortgedreven door een dynamiek waarvan het wezen hem
volkomen ontgaat, wie bovendien beschikt over een intelligentie welke daarbij past - die
kan het universum onmogelijk zien als een totaal. De universaliteit van het Ene Zijn is
opgelost in de betrekkelijkheid van het ik-bewuste leven. 'IK' zit op de troon van het door
hemzelf opgebouwde rijkje. En in dat rijkje is alles beeld,
alles illusie, alles droom. Alleen in deze droom, die geheel 3-dimensionaal bepaald wordt, vergeleken met de tomeloze vaart der dromen uit zijn slaap, slechts een vertraagde film, waardoor de fenomenen de indruk geven van vastheid, stabiliteit, onvergankelijkheid: de ik-wereld der materie. En hoe meer intellect hoe meer beeld,
hoe formidabeler de illusies, hoe imponerende het machtsvertoon der waanvoorstellingen. Ontstellend is die helse negatieve
macht van het 'ik' en onontkoombaar.
Ieder ik-mens beschikt erover
beschikt erover, vrijelijk en lijdt eronder, bovenmatig. Want deze macht slingert hem uit de
hemel van volheid, geluk en glorie in de afgrond der egocentrische armzaligheid. Zo doolt het 'ik' door de hemzelf
geschapen woestijn, die het leven noemt. Het 'ik' is de eenzame, die zijn weg
zoekt door een steriele wereld van bevroren gedachten, waar hij botst met de dingen,
wezens en verschijnselen. Het verstand houdt hem buiten ieder
verband, ook dat met de gemeenschap, waar het schijnbaar opgenomen is. Bij iedere poging tot binding,
telkens als het dreigt opgenomen te worden in een collectiviteit, wijst het verstand op
het onderscheid tussen hemzelf en de anderen. En daarom is het 'ik' eenzaam, niet
alleen in de stilte van het woud, het wijde veld, aan het strand van de zee, maar ook in
de drukbevolkte straat of in gezelschap, een eenzaamheid waarvan het alleen de loodzware
druk voelt en waarvan het nog niet begrepen heeft, dat ze het enige geneesmiddel is voor
een gewonde ziel. Zo schrijdt de IK-mens door de wereld
van de tijd, door een onmetelijke wereld van illusies - tot de genadige dood zich over hem
ontfermt. Slechts een enkeling is zodanig
begaafd dat een nieuwe wereld voor hem opengaat, die hem opvoert tot een status van hoger
menszijn. Het is of de bovenmenselijke figuren,
die in de loop van de geschiedenis tot de wereld van de Ik-mens hebben gesproken, voor de
weinigen zijn gekomen en voor wie zij tot in de eeuwigheid zullen komen - want tijd is
niet. Wie zich Zelf wil vinden, moet zich
zelf verliezen.
Het koninkrijk der hemelen is binnen
in U. De mens is een strijdperk van twee
tendensen. De eerste is zijn herinnering aan de
paradijstoestand, die heel stil, en bijna nooit bewust bemerkt, de diepten van zijn wezen
vult. De andere is zijn drang naar actie,
zijn verlangen om opgenomen te worden in de maalstroom van actualiteiten en prikkels, die
voor hem het leven schijnen uit te maken. De eerste bindt hem aan de Ene
Werkelijkheid, die hij God noemt. Dit verklaart zijn telkens
terugkerende neiging om alles los te laten, de stilte te zoeken en er zich in te
verliezen. De andere werpt hem telkens opnieuw
in een schijnwereld, waarin het vele overheerst, waarvan de samenstellende factoren
voortdurend wisselen zoals de steentjes en een steeds ronddraaiende caleidoscoop, de
wereld van onrust, van boosheid en voosheid, angsten en strijd. In deze domineert de
verstandelijkheid en wel speciaal die verstandelijkheid, welke uiteendenkt en
tegenstellingen schept. Deze regelt zijn verhouding tot alles en allen, waarmee het leven hem voortdurend in aanraking brengt.
|