LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      OVERIGE: HET BEGON IN HET PARADIJS  

  DE IK-WAAN  

Ieder menselijk wezen, dat automatisch zijn weg gaat zoeken in deze voor hem volkomen onbegrijpelijke wereld, begint daarmede daadwerkelijk wanneer het zich heeft aangekondigd als 'ik'.

Deze aankondiging voor zo'n wezen is klaarblijkelijk van de allerhoogste betekenis, daar het niet kan nalaten deze te herhalen steeds wanneer het met behulp van de taal van zijn aanwezigheid blijk wil geven, hetgeen tot gevolg heeft, dat het gedurende zijn leven ontelbare malen 'ik' zegt en dan dikwijls met grote nadruk.

Deze gewoonte van ik-zeggen heeft een opvallende consequentie.

Het lijkt wel of ieder, die 'ik' zegt daarmede een magische formule uitspreekt, waarmee hij afstand schept tussen zich zelf en al het andere of al de anderen.

Dit effect wordt verkregen door het feit, dat ieder, die zich aandient als 'ik', onderscheid gaat maken tussen zichzelf en wat er verder dan nog overblijft, wat neerkomt op het oproepen van een scheiding: ik hier en de anderen daar.

De aldus verkregen afstand kan vergroot of verkleind worden.

Daarvoor is beweging nodig en tijd om de snelheid dier beweging af te meten.

Deze merkwaardige falanx: ik - onderscheiding - scheiding - afstand - beweging - tijd, met 'ik' als uitgangspunt, roept ieder mens voor zichzelf op, zodra hij dit 'ik' uitspreekt.

Wanneer iemand zou kunnen ophouden 'ik' te zeggen, wanneer hij, met andere woorden, zich zelf niet langer zou ervaren als afgescheiden, maar een met zijn Vader - in - de - hemel, dan zouden met een slag onderscheiding - scheiding - afstand - beweging en tijd uit zijn leven verdwijnen.

Zij zijn geen werkelijkheden maar individuele voorstellingen.

Er is dus een innig en niet weg te denken verband tussen 'ik' en de alles regelende 'tijd', welke het leven dwingt in een keurslijf, dat ieder mensenkind gevangen houdt en hem belet zijn vlucht te nemen in en onvoorstelbare wereld van licht en glorie, van eenheid en stralend geluk.

Wie eenmaal 'ik' gezegd heeft, bepaalt zich daartoe niet, hij blijft 'ik' zeggen - tot vervelens toe.

En daardoor is hij genoodzaakt ook 'jij' te zeggen en - wat nog veel erger is - ook 'hij'.

U voelt wel, dat door een 'hij' te onderscheiden, de mens zich nog een flink eind verder in de verdeeldheid gedreven heeft en zich nog heel wat nadrukkelijker uit de eenheid heeft losgemaakt.

Met 'jij' wil 'ik' zich namelijk nog wel eens vereenzelvigen.

Als het goed gestemd is ziet het 'jij' zo ongeveer als zich zelf buiten zich zelf, zij 't dan wel gehuld in een wat nevelachtige substantie.

'Jij' is het intieme en vertrouwde, de toevlucht in moeilijkheid en eenzaamheid.

'Hij' heeft iets van de vreemde, ja van het vijandige, iets van de uitgestotene uit de clan of de intimiteit.

Daarom is het ogenblik, dat 'ik' van 'hij' gaat spreken, veel gevaarlijker dan zolang hij zich nog beperkt tot 'jij'.

Met de laatste is hij bereid een soort bondgenootschap aan te gaan als een verre nagalm van de Eenheid uit het Paradijs, maar zodra hij de derde persoon gaat gebruiken, heeft de activiteit van de splijtzwam voorgoed ingezet en hebben alle ikken zich definitief geplaatst buiten de heerlijkheid der Ene Werkelijkheid, welke het onafscheidelijke attribuut is van hun Schepper.

Het moet ieder duidelijk zijn, dat het volmaakt onmogelijk is, voor welk 'ik' dan ook, om zich buiten de Ene Werkelijkheid te plaatsen, aangezien deze, per definitie, oneindig en eeuwig is, alles insluitend en omhullend - anders was deze immers niet de E N E werkelijkheid?

En daarmee komen we aan de meest ingrijpende consequentie van het ik-schap.

Wanneer het verstand zijn meester leert voortdurend te onderscheiden en dus te scheiden, dan werkt het hieruit voortvloeiende gevolg als een tweesnijdend zwaard.

De ene kant snijdt hem af van zijn eenheid met al het andere en duwt hem daarmede in een niet te overbruggen eenzaamheid.

De ander kant snijdt hem af van de waarheid, doordat het verstand steeds bezig is zijn meester te verleiden alles te geloven wat het belieft te verkondigen; ook al is het in strijd met de eenvoudigste vorm van logica.

Het ene is niet minder erg dan het andere.

Dat denken - althans wat men in wandelgang denken noemt - een gevaarlijke bezigheid is, zal nu al wel voldoende duidelijk zijn.

Het verstand blijkt dan de Judas te zijn, die de ik-mens uit het stralende licht der Ene Werkelijkheid tilt in de gevangenis der afgescheidenheid niet minder dan eenzaamheid, valse trots, verdriet, zelfgenoegzaamheid, verguizing, strijd, eerzucht, tegenwerking, haat, angst - in een woord misère.

Met een slag is het Paradijs onbereikbaar geworden voor de verlangens van de ik-mens en is hij beland in de verschroeide woestijn van intellect en individualisme, waar hij dan 70 jaar of langer doorheen moet ploeteren.

Vroeger duurde die barre tocht maar 40 jaar, U weet wel in de tijd, dat de joden voor het eerst probeerden naar hun plaats van herkomst terug te keren vanuit de ballingschap in Egypte en toen 40 jaar door de woestijn moesten zwerven, alvorens ze hun doel bereikten.

Er zijn mensen, die beweren, dat deze tocht van 40 jaren alleen maar leven symboliseert als een moeilijke gang door de harde wereld, tot hij tenslotte rust vindt in Jahwe's schoot.

In onze dagen zijn die 40 woestijnjaren opgelopen tot een zeventigtal, dank zij onze betere levensomstandigheden.

Maar dit betekent alleen, dat de ik-mens nog dertig jaar langer de eenzame blijft, die tastend zijn weg zoekt over een geheimzinnige globe, waar de ondoorgrondelijkheden hem van alle zijden aanstaren al doet hij sinds vele eeuwen pogingen er het een ander van aan de weet te komen.

Als ge hem vraagt waarheen de weg leidt, die hij lijkt te volgen, zal hij U waarschijnlijk verbaasd aankijken, want meestal weet hij helemaal niet wat hij zoekt en nog vaker weet hij zelfs niet dat hij zoekt.

Dat een onderbewust verlangen hem voortdrijft naar het verloren paradijs der Ene Werkelijkheid erkennen maar de zeer weinigen.

Ondertussen schrijdt de ik-mens door de landen van de tijd en hij botst met de dingen, wezens en verschijnselen.

Het verstand houdt hem onverbiddelijk buiten ieder nauw verband, ook buiten de aardse mensengemeenschap, waarin hij opgenomen heet te zijn, maar die eerder een agglomeraat is te noemen dan een eenheid.

En daarom is iedere samenleving niet veel meer dan een naast-elkaar-leven, waar de verdeeldheid heerst, waar de aan- of afwezigheid van materie opsluit in klassen, en het verschil van geloof in sekten, waar de kliekgeest en baantje jacht hoogtij vieren overal waar men aan politiek doet, en waar twisten, partijgedoe, stakingen, opstanden, oorlogen of geruchten van oorlogen deel maken van het dagelijks menu.

Als het verstand van de ik-mens de leiding heeft, dan is dit onsmakelijke beeld het resultaat overal waar groepen samen komen, in gezinnen, verenigingen, kerken, gemeenten, staten, bestuurslichamen en waar niet al.

En dat is nog maar een kant van het, klaarblijkelijk

noodzakelijk, kwaad, dat het verstand sticht.

De ander kant is even ontstellend, zoals we zo-even reeds zeiden: Het verstand houdt ons terug van de waarheid.

Of liever: het houdt ons in de leugen en de illusie.