|
OVERIGE: HET CHRISTENDOM EEN WOLK VOOR DE ZON
DHARMA: DE INNERLIJKE WET Ieder mens heeft in zijn binnenkamer
de geest, die de idee inhoudt, welke ieders innerlijke wet, ieders 'dharma' is. 'Dharma is het uiteindelijke doel
(van onze ontwikkelingsgang), dat in ons werkzaam is. Wanneer wij iets verkeerd gedaan
hebben (van het pad zijn afgedwaald) dan zeggen wij, dat onze dharma geschonden is, dat
onze ware natuur verloochend is.' (Tagore: Sadhana) Dharma is de Idee, het denkbeeld
Gods, de oorsprong en het einddoel van het wereldgebeuren, de innerlijke wet, die onze
waarheid is en ons zal verlossen zodra wij haar hebben gerealiseerd (Joh 8,32). Daarom is de potentiële Christus
in iedere ziel, datgene wat in iedere ziel actueel moet worden, wat iedere ziel moet
aandoen. Vandaar dat Tertullianus kon zeggen,
dat ieder ziel van nature christin is, - ook de ziel van een heiden en vijand van het
christendom!
Evenmin als een bankbiljet dat doet,
ontleent ons ik zijn ware betekenis aan zijn uiterlijke verschijning. Het bankbiljet ontleent zijn waarde
aan hetgeen men ervoor in ruil kan krijgen; de ziel ontleent haar waarde aan wat zij
worden moet. Het bankbiljet ontleent zijn waarde
aan de opdruk; de ziel aan het erin gedrukte beeld. Individualiteit moet men zich bewust
worden om haar te verliezen: eerst als ons licht uitstraalt, blijkt ons de eenheid van ons
licht dat anderen uitstralen. Eerst dan gaan we ons realiseren, dat
- in de woorden van Paulus - wij velen één lichaam zijn in Christus. Onze ziel is energetisch en dus
veranderlijk; ze vergeestelijkt naar de mate zij verliest aan stoffelijkheid, naar de mate
van haar bewustzijnsverruiming. 'Het individuele 'ik ben'' bereikt zijn volmaakte (be)doel(ling), zodra het wilsvrijheid-in-harmonie verwerkelijkt in het oneindige 'Ik Ben' zegt weer Tagore en kan weinig anders bedoeld hebben dan dat de ziel zal sterven naar de stof en opstaan naar de geest, zodra zij de woorden zal hebben verstaan: 'God is, die ik zijn zal' (Ex 3,14). Jezus, aldus het Johannes-evangelie,
bracht de woorden van zijn vader, d.w.z. dat hij zijn innerlijk licht liet schijnen toen
hij sprak: 'voor Abraham was, ben ik' - Abraham was een veranderlijke ziel in een
vergankelijk lichaam.
Het licht in de mens is buiten
tijd. De mens in een drie-eenheid van
lichaam ziel en geest! 'Stel je het zelf (ziel,djiwa) voor
als gezeten in een voertuig (lichaam), met de Buddhi (Rede,Logos) als wagenvoerder en het
verstand als de teugels; De zintuigen zijn dan de paarden en de objecten der zintuigen hun
wegen. Als nu het hoogste-zelf (de Atman,
waarvan de Buddhi het essentiële is) in harmonie is met het lichaam, de zinnen en het
verstand, wordt hij door de Wijzen 'de genieter' genoemd. Wie niet voldoende begrip heeft van
zijn Atman en wiens verstand (de teugels) niet ferm in de hand gehouden wordt, diens
paarden zijn onhandelbaar als de kwaadaardige paarden van een menner. Maar wie begrip heeft en zijn
gedachten stevig onder controle houdt, zijn zinnen zijn in bedwang, zoals de goedwillende
paarden van een wagenvoerder.' De menselijke geest (Rede) houdt de
zintuigen in bedwang met behulp van het verstand! Dit verstand is een 'vermogen' van de
ziel en dus vatbaar voor ontwikkeling. 'Hij die naar zijn wagenvoerder
(innerlijke stem) luistert en de teugels van zijn verstand stevig vasthoudt, bereikt het
einddoel van zijn reis, en dat doel is het hoogste verblijf van Vishnoe.'
De mensenziel (die haar verstand
gebruikt), de wagenvoerder (de geest) en het lichaam (voertuig der ziel) zijn drie
duidelijk te onderscheiden, hoewel niet gescheiden optredende, grootheden.
Het onderwerpelijke citaat uit de
Katha Upanishad (waaruit Plato zou kunnen hebben geput voor zijn 'Phaidros') maakt de
verhouding duidelijk tussen Krishna (de wagenvorder: in de ziel geindividueerde Vishnoe)
en Arjuna (de mensenziel) in de strijd tegen de Kaurava's (the vicious horses; verkeerde
neigingen), zoals uitgebeeld in de Gita. De aardse mens bestaat uit lichaam,
ziel en geest; drie die één zijn in zijn levensuitingen. De wijze waarop die drie een eenheid
vormen, ieders invloed op het doen en laten van een enkeling, is bij alle individuen
verschillend, - vandaar de karakterverschillen. Zou de mens geen drie-eenheid zijn,
dan zou hij alle geestelijke individualiteit missen en na de dood van zijn lijf ophouden
te bestaan als afzonderlijk wezen, want zijn leven is het leven van het heelal, zijn geest
is de algeest. Het lichaam is een instrument
van de mens, d.w.z. van de be-geest-e ziel. Na de dood van het lichaam blijft er
een twee-eenheid over, waarvan de geest de constante factor, het onveranderlijke en
collectieve is en de ziel de veranderlijke, maar nooit tenietgaande factor, waarvan
Paulus spreekt in Kor1 15,32 e.v.:'. En wij zullen veranderd worden.
Want dit verderfelijke moet
onverderfelijkheid aandoen, dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.' Onverderfelijkheid en
onsterfelijkheid aandoen betekent: vergeestelijken! Paulus spreekt ook van: de Christus
aandoen! De ziel kan slechts vergeestelijken
(evolueren) indien zij 'duree' heeft: zij is wel 'veranderlijk', maar niet 'vergankelijk'. De menselijke ziel is dus een
twee-eenheid van Alziel en ziel, van Atman en Djiwa, van onverderfelijkheid en
verderfelijkheid, van onveranderlijkheid en veranderlijkheid, - en de evolutie is een
vergeestelingsproces dat het 'wordende' doet veranderen in het 'eeuwige'. Het evolutieproces betekent dus een
geleidelijk wegvallen van de mogelijkheid om nog tussen verstand, rede en Logos te
onderscheiden. 'Er zijn twee elementen in elk
menselijk wezen: het ene is eeuwig, het andere voortschrijdend. Gij moet u bezighouden met het
veranderen van het voortschrijdende zelf (de ziel) in het eeuwige zelf (de Atman).
In elk uwer (lichamen) is er dit
voortschrijdend zelf, dat worstelt om datgene te bereiken wat onmetelijk, onbegrensd en
eeuwig is.' (Krishnamurti). 'Daarom dienen wij te weten dat de
betekenis van ons 'zelf' niet gelegen is in zijn afgescheidenheid van God (zijn
individuatie), maar in de voortdurende verwerkelijking van eenheid.' (Tagore) 'Wordt gij dan volmaakt, gelijk de
Vader (u zich heeft gedacht).' Matth. 5,48) Volgens de tweede brief van Clemens
heeft Jezus geantwoord, toen Salome hem vroeg wanneer zijn rijk (het rijk Gods dat binnen
de mens is: Luc. 17,21) zou komen, dan dit het geval zou zijn 'zodra de twee zullen zijn
als een, wat buiten is gelijk aan wat binnen is, het manlijke (de geest) gelijk aan het
vrouwelijke (de psyche) noch manlijk noch vrouwelijk (meer)'. Het koninkrijk des hemels komt dus
voor de enkeling, zodra bij hem het verschil tussen ziel en geest is weggevallen. Deze woorden van Jezus doen denken
aan een tekst uit de Kabbala: 'Daarom is een geestesbeeld waarin
mannelijke en vrouwelijk niet verenigd zijn, niet hemels van aard... Ieder mens moet
ernaar streven dat mannelijk en vrouwelijk zich steeds in hem (haar) verenigen, opdat de
band der trouw versterkt wordt, en de Schechina (de Alziel) zich niet voor altijd
verwijderd (geindividueerd blijft).' Deze woorden doelen op de polariteit van het leven, op het voltrekken van de 'heilige bruiloft' tussen ziel en geest, tussen Eros en zijn Psyche (Apulejus), die uit de mens de engel doet geboren worden, zoals de mens geboren is uit het dier.
|