|
OVERIGE: HET CHRISTENDOM EEN WOLK VOOR DE ZON
GOD IS DE OORZAAK VAN ZICHZELF 'Het was de dualiteit van de Zoon...
de openbaring van het verborgene, de definitie van het ondefinieerbare, de individuatie
van het ondefinieerbare, de individuatie van het ongeindividueerde, God als de Heer, die
door zijn dualiteit bewijst, dat god zowel substantie is als kracht, liefde zowel als wil,
vrouwelijk zowel als manlijk, moeder zowel als vader.' (Edward Maitland) Een oorzaak brengt een gevolg teweeg:
zonder oorzaak geen vervolg! De theologische stelling: God is
causa sui (de oorzaak van zichzelf) betekend naar de letter: als God er niet geweest was
dan zou God er niet zijn. Men wil hiermee waarschijnlijk
uitdrukken, dat de 'levende God' niet geschapen is door de Godheid die er tevoren
was, maar dat de levende God ontstaan is uit die Godheid, die van de ene toestand
overging in een andere, van chaos in de doelgerichte energie, die zich openbaart in vele
vormen. Het Egyptische dodenboek zegt: 'Ra is
de ontstane, maar niet geschapen god'; Ra is namelijk de eerste openbaringsvorm van Amoen,
de onbekende god.
Lao-tse maakte onderscheid tussen de
'godheid-voor-den-beginne' van de 'levende god' als tussen 'naamloos-Tao' en 'naamhebbend-Tao':
'Het Naamloze is de oorsprong van hemel en aarde; Het Naamhebbende is de moeder van alle
dingen.' 'Amoen' en 'naamloos-Tao' zijn namen
voor de ongeopenbaarde godheid; 'Ra' en 'naamhebbend-Tao' zijn namen voor de zich
openbarende, en dus levende, God. Ra is dus niet geschapen, maar
ontstaan uit hetgeen er tevoren was. In het naamloos-Tao ligt de oorsprong
(de Idee) van alle dingen, die in het naamhebbend-Tao geopenbaard worden; naamhebbend-Tao
is daarom de Moeder van alle dingen. De stelling: God is causa sui, kan
dan aldus gelezen worden: eerst was er het onbekende, het naamloze, dat zowel substantie
als kracht, moeder zowel als vader, receptief zowel als creatief was en in de toestand van
chaos (niet-doelgerichte kracht) verkeerde. Nadat de Idee (het denk-beeld Gods)
ontstaan was, werd de chaos tot de potentiële moeder van alle dingen, doordat de vader
(de intelligentie, het creatief beginsel) de grote moeder (de wateren) bevruchtte met het
zaad van zijn Idee: 'en de geest ging over de wateren' (Gen 1,2). De godheid ging van dode,
onproductieve god over in levende, voortbrengende god; het collectieve onbewuste (het,
sedert het ontstaan der volmaakte Idee, niet-denkende-willen) is zich in zijn vormen aan
het bewust worden.
Het doel van het wereldgebeuren is:
de wording van de bewuste persoonlijkheid door openbaring (involutie) en vergeestelijking
(evolutie). 'Tao's actie is terugkeer tot
zichzelf. Kringloop is zijn beginsel' (Loa-tse). De leerling weet de donkere anima
volledig te distilleren, zodat zij zich in zuiver licht omzet' (Het geheim van de gouden
bloem). Bij Krishnamurti klinkt dat zo: 'Want het Zelf (de geest) is het
eeuwige, het heeft geen begin en einde, geen dood en geen geboorte: het is. Het beperkte-zelf (de ziel, atman),
dat in elk mens aanwezig is, tracht die onaantastbaarheid te verkrijgen, welke de waarheid
(het licht) is. De verlossing bestaat uit het
onaantastbaar maken (vergeestelijken) van dat zelf)'. Vergelijk hiermee: Cor2 3,18 en Joh
8,32. De ziel kan vergeestelijken omdat ze
tot de geschapen dingen behoort en dus stoffelijk (energetisch) is.
God en zijn openbaring (de veelheid
der dingen) gaan samen als eindig en oneindig, tijdloos en tijdgebonden, onbewust en
bewust, universeel-potentieel-bewustzijn en individueel-actueel-bewustzijn; ze zijn beide
eeuwige kracht en goddelijkheid. (Rom 1,20). God en zijn openbaring kunnen door
het denken onderscheiden worden, maar niet van elkaar ge-scheiden: God is de geest, die
alles in allen werkt. Het heel-al is de relatie tussen, en
de eenheid van twee polen. God is de met zichzelf gevulde ruimte
en is zich zijn persoonlijkheid aan het actualiseren in de zielen die Übermensch, Homme
du ciel, Ideaal mens aan het worden zijn. God bezit slechts actuele
persoonlijkheid in zijn openbaringsvormen en de potentie hiertoe is gelegen in de Idee
(Gods beeld); de christelijke voorstelling van de persoonlijkheid Gods is een psychische
projectie van het oerbeeld. Het oog kan zichzelf nooit zien; het
ziet hoogstens zijn spiegelbeeld in een spiegel. Zo ook kan God zich slechts van
Zichzelf bewust worden in zijn spiegelbeeld, d.w.z. in de veelheid der objecten die de
verkeerde kant van God zijn, Gods achterste (ex 33,23). Bewustzijn is ieders relatie tussen het
innerlijk en het uiterlijke. Wanneer wij de godheid het subject van het
wereldgebeuren noemen en het geschapene het object daarvan, dan geeft de relatie van
subject en object aan ieder individu zijn bewustzijn. De groei van 'het vermogen van
bewustzijn' van universeel-potentieel-bewustzijn (het collectieve onbewuste) via
actueel-individueel-bewustzijn (het nirwana of koninkrijk des hemels) is onze
evolutiegang.
Het koninkrijk des hemels is namelijk
geen gebied ergens in het heelal, maar een innerlijke toestand van realisatie. De geleidelijke vergeestelijking van
de individuele ziel brengt natuurlijk verandering in de subject-object-relatie en dus in
de bewustzijnstoestand. De geestelijke evolutie is een
bewustzijns-verruiming. Goethe's woorden: 'de natuur is het
levende kleed der Godheid', betekenen, dat het heelal - alles wat er is - moet worden
gezien als een relatie tussen twee polen, God en de wereld, de polen hebben geen
zelfstandig bestaan los van elkaar, ze bestaan slechts krachtens elkaar. Voordat God zich openbaarde, was hij
de Verborgene, de Onbekende, Amoen. Het grondwezen van alles is het
onbewuste (Fechner), het vrije nietwetende denken (Schelling), en dit 'eeuwige
onbewuste, om zo te zeggen de eeuwige zon in het rijk der geesten, dat zich door eigen
onverduisterd licht verbergt,is tegelijk hetzelfde (collectief) voor alle
intelligenties'. (Schelling). Zo zag ook Paulus het: 'Het is dezelfde
geest, die alles in allen werkt.' (Cor1 12,4-6) 'God maakt zichzelf, en zo zeker als hij zichzelf maakt, zo zeker is hij niet het onmiddellijke en van den beginne af voorhande.' (Schelling).
|