|
OVERIGE: HET BEGON IN HET PARADIJS
IK, JIJ, HIJ, WIJ Alleen door 'ik' te zeggen heeft de
mens de wereld in tweeën gesneden, waarbij hij het grootste deel voor zichzelf
reserveerde. In de ik-mens is de universaliteit
van het Ene Zijn omgezet in de betrekkelijkheid van ik-bewust beleven. Alleen 'ik' bepaalt wie 'jij' of 'hij' of 'u' of 'jullie' of 'wij' is. De anderen hebben niets te beweren en
zijn gedwongen de hun toegemeten rol te spelen. Op hun beurt doen ze hetzelfde door
ook 'ik' te zeggen. Er bestaat geen machtiger dictator
dan 'ik': het bepaalt hoelang nu zal duren, een duizendste van een seconde, een jaar, al
wat het belieft. Ook bepaalt 'ik' of hier een
vierkante millimeter is of een hectare, een heel land of de planeet of het universum.
Het kan dit gevoeglijk doen, daar
'hier' uit de schepping zou wegvallen als er geen 'ik' was. Het ik-bewuste is de eenzijdige
openbaring van het potentionele in een menselijk bewustzijn, waarbij dan de ideële en
reële factoren sterk verzwakt zijn. Het is uitsluitend het ik-beginsel
dat de mens in de weg staat bij het verwerven van een hogere status. Wanneer 'ik' het woordje 'hij'
uitspreekt, verwijdert het zich nog heel wat verder van de eenheid met zijn hemelse Vader
dan wanneer het zich beperkt tot 'jij'. Het subjectieve aanvaarden van wat
door de eigen zintuigen binnenkomt en door het eigen denkvermogen verwerkt wordt, schept
de eigen ik-wereld. Het is steeds deze subjectieve
gerichtheid, welke de gevangenis vormt, die de ik-mens afsluit van de volheid van het
totaal en de glorie der eeuwigheid. 'Wij' is voorproef van de hemel na de
overwinning op het aardse vagevuur van het individualisme, van de veertigjarige tocht door
de woestijn, de slopende verlatenheid van de zengende wereld der drie dimensies.
Eens, in het opbloeiende wonder van
de mystieke eenwording, kan de mens geen 'ik' of 'jij' meer stamelen. Dan golven alle door mensen bedachte
vormen weg en transformeert zich alle vormelijkheid tot de vormloze volmaaktheid van het
Ene Zijn. Er zou geen 'hier' zijn noch een
'nu', als er geen 'ik' was, dat deze woorden uitsprak of dacht. Ze behoren tot de monopolies van het
'ik'. Zonder 'ik' bestaat er uitsluitend
oneindigheid en eeuwigheid en bijgevolg eeuwigheid, onontkoombaar. De mens bouwt zijn eigen wereldbeeld
op met zijn eigen vermogens. Dit betekent, dat hij ook zijn eigen
hemel schept en zijn eigen hel. De ik-mens, met zijn bewustzijn
gericht op het 3-dimensionale, kan niet anders dan zijn gehele leven tobben over materiele
aangelegenheden. Hij kan niet anders dan behoefte te
hebben aan dingen.
Hij kan daarbij niet laten de driften
te volgen van zijn 'ik', vechten voor zijn bestaan, voor een nam, een positie. En omdat hij gedoemd is daarbij in
conflict te komen met zijn mede mensen, is dit gehele bedrijf barbaars. Op groepen en volken rust hetzelfde
fatum: egoïsme in het groot. De mens heeft behoefte aan een 'hier'
en een 'nu', aan een 'mijn' en een 'dijn' en daarmede is hij dan zo druk bezig, dat hij
volkomen vergeet dat het onzienlijke, het eeuwige, het totale, hem onophoudelijk aanstaren
en hameren op de deur van zijn hecht gesloten ik-huisje. De ik-mens kan onmogelijk anders dan
bij waandenkbeelden zweren, omdat hij uitgaat van de waan, dat, wat hij zelf als niet-ik
heeft ingesteld, inderdaad beantwoordt aan de voorstelling, die hij ervan maakt. Deze primordiale (in eerste aanleg)
waan voert alle andere in zijn gevolg mee. Voor wie waarlijk stil is, is alles
stil. Voor wie in beweging is, is alles
beweging. Statica en dynamica zijn twee wijzen,
waarop de mens de wereld kan benaderen om met de verkregen impressies een eigen wereld op
te bouwen. De mens is een slingering tussen
hemel en aarde, tussen het ene en het vele. Voor zijn gevoel kan hij zich met
geen van beide geheel verenigen. Wij zijn passanten in het aardse huis
van illusie en vaste bewoners van het Huis des Heren. Het tragische in de mens is, dat hij
de wereld ondergaat als het onvolledige, het onvolkomene, om de eenvoudige reden, dat zijn
waarnemingsorganen en zijn hersenen, waarop hij gewend is zich te verlaten, alleen maar in
staat zijn hem onvolkomen wereld voor te toveren, doordat ze zelf onvolmaakt zijn. De wereld zelf echter kan alleen maar
volmaakt zijn: ze kan 7-dimensionaal worden ervaren. Het meer dan 5-dimensionale
waarnemen schept een wereld van oneindigheid ten opzichte van het 5-dimensionale waarnemen
(d.i. het waarnemen met behulp van vijf zintuigen). Dit betekent dat dan al het
5-dimensionale ervarene omslaat in zijn tegendeel: afstanden worden oneindigheid, hier en daar worden overal, ik, jij en hij worden wij, het nietigste pluisje blijkt het
totaal, beweging wordt stilstand.
Alle beginnen en eindigen, alle
worden en vergaan bestaan slechts in het voorstellingsvermogen van degenen, die gebonden
zijn aan tijdruimte en beweging. Wie ergens geboren wordt, sterft
ergens anders. En omgekeerd: Wie sterft is juist in een andere
dimensie geboren. Wie geboren wordt is juist in een
andere dimensie gestorven. Geen kennis verzekert eenheid met het
Totaal, met God. Een weinig kennis voert af van God. Meer kennis voert af van God. Meer kennis leidt tot ontkenning van
God. Veel kennis, welke zichzelf
ontkent, berust op wijsheid, welke leidt tot de diepste vormen van
bewustzijn. Het verkeerde zit 'm niet in de
wereld maar steeds in de beschouwer, die niet in staat is het noodzakelijke aantal
dimensies aan te wenden.
Daardoor wordt de wereld van de
gewone mens er een van afstand en afgescheidenheid in plaats van de oorspronkelijke
eenheid, van individualisme in plaats van broederschap; van materialisme, bijgeloof en
wangeloof, van haat, onverdraagzaamheid en duistere drangen, waar geestelijke waarden
alleen moesten gelden, liefde, begrip, schoonheid, stralend licht. Het begrip eeuwigheid kan men
het best benaderen door eeuwigheid te beschouwen als een toestand. Men kan in deze toestand geraken
wanneer men in staat is al het bewegende niet langer als zodanig te ervaren, zodat de tijd
tot stilstand komt. Dit heeft tot gevolg, dat het 'ik' op
de achtergrond wordt gedrongen, omdat het zelf gebonden is aan beweging. Dan vervloeien de verlangens, de
rimpelen der gevoelens worden glad gestreken, de wereld der drie dimensies zinkt weg, de
aandringende gedachtegolven hebben een andere koers genomen. Deze toestand zonder ik, zonder
beweging en tijd betekent geen leegte, maar volstrekte volheid, dat wil zeggen, geluk,
zaligheid. Men behoeft niet tot zijn dood te
wachten om met deze vorm van eeuwigheid te experimenteren. Het vele bestaat alleen als
vergankelijke grootheid in het voorstellingsvermogen van iemand die, met behulp van zijn
zintuigen, waarneemt in opeenvolging.
Heden, verleden en toekomst zijn de
ongeboren kinderen van dezelfde moeder: de eeuwigheid. Hier, daar, ginds, nergens zijn de
ongeboren kinderen van dezelfde moeder: de oneindigheid, die een is en ondeelbaar. Het heden is een niet bestaande,
onophoudelijke voortschrijdende lijn, waarmede een niet bestaand verleden terrein wint op
een evenmin bestaande toekomst. Niets staat de mens zo na als 't
Niets, waaruit het al geboren wordt. De pessimist: Het is later dan u
denkt! De optimist: Het is vroeger dan u
denkt! De wijze: Het is niet vroeger en niet
later! Wie slechts kan waarnemen in
opeenvolging neemt noodzakelijkerwijs beweging op onder de illusies, welke hij aan zijn
zintuigen ontleent. Beweging is de subjectieve
interpretatie van wat, uit een hogere dimensie bekeken, stilstand is. Objectief is al datgene wat voor
ieder geldt, ook al is de interpretatie ervan verschillend voor ieder individu, dat op
alles de stempel drukt der eigen subjectiviteit.
Het universele, God, Brahma, ontsnapt
aan iedere bepaling om de eenvoudige reden dat het alles omvat - alle wezen en alle
schijn. De schijn is het deel van elk
middelpunt van bewustzijn, dat, krachtens zijn aard, niet totalitair kan waarnemen en op
subjectieve interpretatie is aangewezen. De oorspronkelijke eenheidswereld -
die nimmer ophoudt een eenheidswereld te zijn - is het dualistisch bewustzijn van de mens
uiteengevallen in een veelheidwereld. De magische sleutel, die de poort kan
openen tot de weg terug, berust bij hem zelf. Wanneer men spreekt van de
alomtegenwoordigheid Gods bedoelt men, dat in het door Hem geschapen universum, dus in het
Totaal, alles altijd (dus gelijktijdig) overal is. Iedere sport hoger op de ladder der
dimensies doet onmiddellijk de onderliggende uit het gezicht verdwijnen. De verdraaiingen, welke de
lachspiegels in een kermistent vertonen van ieder, die er in kijkt, zijn kinderspel
vergeleken met wat onze zintuigen ons ieder ogenblik van de dag voortzetten in verband met
wat men noemt de buitenwereld. Het menselijk gehoor preludeert op
ontsnapping uit het kader der drie afmetingen.
Het verheft ons boven het begrenzende
stoffelijke en introduceert het gloren van een nieuwe dageraad. Want het gehoor is het medium, dat
ons binnenleidt in een wereld van verfijnde emoties en diepere belevingen. Naar een alledaagse wijze van
voorstellen, zij het dan een ietwat dichterlijke, ligt het verleden inert in de schoot van
de tijd. Alleen is men geneigd aan te nemen,
dat het potentieel aanwezig is in alles wat wij rekenen tot het heden. Maar ditzelfde moet evenzeer gelden
voor de toekomst, die eveneens potentieel aanwezig moet zijn in ieders leven. Heden, verleden en toekomst vormen
dus een onverbrekelijke eenheid. Deze wijze van wat men verstaat onder totalitair
waarnemen. Afstand wordt even effectief
verkregen door grote verschillen in denken, gevoelen en handelen als door fysieke
gescheidenheid. De zogenaamde veelheidwereld is een
onmiddellijk resultaat van de wijze waarop de mens de eenheid probeert te benaderen met
menselijke vermogens.
Daar het woord plaats slechts
een illusie is in de menselijke wijze van aanschouwen, opgeroepen door het eigen
bewustzijn, is de aarde geen slechtere plaats om de Schepper nader te komen dan de hemel,
welke immers eveneens afhankelijk moet zijn van de wijze waarop wij de dingen des levens
benaderen. Het is de Schepper, het voor de mens
onbenaderbare Totaalbewustzijn, die ziet door de miljarden ogen der mensen, hoort met hun
miljarden oren, denkt met hun miljarden denkvermogens. Al deze faculteiten vormen een
intrigerend deel van het machtige bewustzijn, dat de gehele kosmos schept, doordringt en
draagt, dat deze eeuwig roept tot bestaan, onderhoudt en vernietigt, terwijl de
individuele mens alleen voor zich zijn subjectieve indrukken ervaart en voor zichzelf
interpreteert. Al wie beseft, dat er geen enkelingen
zijn dan in eigen verbeelding, dat er geen op zichzelf staande feiten zijn, want ze hangen
alle samen, en dat er geen dingen zijn maar slechts vertraagde gedachten - die is op weg
naar totalitair denken. Te zijn of niet te zijn. Te zijn houdt in: onbenaderbaar voor voorstellingen en dus ook voor tegenstellingen, gepaard gaande met verduistering van alle ik-besef. Te zijn houdt in: totaal zijn.
Niet te zijn betekent: verloren te
zijn in een niet droog te leggen meer van voor- en tegenstellingen, wat inhoudt:
onderworpen te zijn aan alle illusies welke ik-besef meebrengt. Als middelpunt van de Schepper overal
is en Zijn omtrek nergens, dan is uw middelpunt noodzakelijkerwijs ook het Zijne. En dan kan Uw begrenzing nergens
anders bestaan dan in uw eigen, individuele bewustzijn. De Ik-mens, die zich in zijn 'ik' als
afgescheiden ervaart, alleenstaand, heeft behoefte aan zekerheden, individuele en sociale
zekerheden. De boven-iks levende mens heeft geen
behoefte aan zekerheden, hij bestaat, hij is - en dat is zijn absolute zekerheid. Een onder-iks wezen ervaart zijn
ik-status zo ondenkbaar zwak, dat het nog niet aan zekerheden toe is. Het aanvaardt alles zoals het
komt. Alle stadia van wat de mens - met
zijn waarneming in opeenvolging - ontwikkeling of evolutie noemt, zijn altijd, dus
gelijkertijd, aanwezig in een wijder bewustzijn dan het zijne.
De mens is geneigd aan een individu
in tijd te willen waarnemen, wat in de natuur voortdurend over een groot aantal is
verspreid. Daar zijn ononderbroken miljarden
graden van ontwikkeling te constateren, verspreid over talloze individuen. De mens gaat in onze dagen steeds
meer uit van de gedachte, dat dit alle stadia zijn welke hij nog moet doorlopen of reeds
doorlopen heeft. Hem ontbreekt totalitair besef. Innerlijke rijkdom is een volmaakte
afscherming tegen wat men gewend is buitenwereld te noemen. Dit soort rijkdom schept automatisch
afstand en weert daardoor alle schijn, dus ook schijnheiligheid, alle ijdelheden, leugen,
bedrog. Ze vertegenwoordigen een goed
gesloten tempel, waarin een eeuwig brandend vuur licht en warmte verspreidt, terwijl de
enige bewoner de enige de enige hogepriester is en tegelijkertijd de gehele congregatie. Te willen spreken van het 'begin van
het leven' is even onlogisch als te zeggen, zoals de schrijver Stromberg doet in zijn boek
'De ziel van het heelal': een ziel is onvernietbaar en onsterfelijk.
Evenals de enkeling heeft ze wel
een begin maar geen einde. Iets dat wel een begin en geen einde
heeft, is onbestaanbaar. Wat geen einde heeft, kan nooit
begonnen zijn en wat begint moet een einde hebben. Het leven kan niet begonnen zijn. Het is een veeldimensionaal gegeven,
dat slechts ruimte- en tijdloos gedacht kan worden en ieder door een mens te vormen begrip
te boven gaat. Er is alleen leven in eeuwigheid. Ook intelligentie kan niet beginnen,
niet geboren worden, niet evolueren. Intelligentie is een functie van het creatieve vermogen in de kosmos. Ze is ruimteloos en tijdloos, evenals
de wijsheid en de liefde. Het wonderbaarlijke menselijke
lichaamstotaal -- een microkosmos wordt voortgebracht, onderhouden en vernietigd
(overeenkomstig de drievuldig aard van ieder scheppingsproces) met behulp van een macht,
een toewijding en een creatief vermogen (deze drievuldig aard van een totaal in actie),
welke alles in de schaduw stellen wat de individuele mens in zijn gevoel van
afgescheidenheid ooit zal kunnen benaderen.
Af en toe kan een mens in zijn leven
de invloed gewaar worden van een hogere macht die de leiding neemt wanneer het gaat om een
fundamentele beslissing, waarvan hijzelf de consequenties niet kan overzien. Dan kan hij tot het inzicht komen,
dat hij zijn diepst ingrijpende stappen, die het gehele verdere leven betreffen, ja
beslissen over leven en dood, doet in het donker, terwijl een ander deel van zijn wezen
verkeert in het volle licht. Ieder mens, in welke omstandigheden
hij ook verkeert, ervaart de wereld in volkomen overeenstemming met zijn aanleg en
vermogens, dus zoals hij alleen ze zien kan. De hemel en de hel, met alles wat
daartussen ligt, zijn altijd overal aanwezig, daar deze steeds door de mens zelf
opgeroepen worden. Deze subtiele toepassing van het
menselijk lot heeft tot gevolg, dat ieder mens, hoever ook de grenzen van zijn vermogens
reiken of hoe smal zijn levensvisie is, dat deel van hemel of hel binnenhaalt, dat precies
bij hem past. Ieder mens heeft het vermogen stil te
worden, zij het dan ook, dat dit vermogen slechts langs spontane weg wordt aangewend. Dan verliest hij zich in zichzelf,
hij zinkt weg in eigen - onvermoede - diepten, waarheen het 'ik' hem niet kan vergezellen.
Dan is hij heel dicht bij zijn Vader
in de hemel, veel dichter dan hij verstandelijk ooit bevroeden kan. Meer getrainde zielen wenden dit
vermogen ook bewust aan door meditatie of gebed of met behulp van ceremonieën en muziek. Hun aantal is echter gering. Maar voor niemand is deze genadeweg
der stilte gesloten. De grote leraren der mensheid hebben
er allen de nadruk op gelegd, dat de 3-dimensionale wereld er een is van schijn en dat de
mens zich naar binnen moet keren om de volheid des levens te ervaren.
Maar de Ik-mens, door eigen
uitrusting gebonden aan een door hemzelf geschapen 3-dimensionale wereld in beweging,
staat niet open voor een leer, waaraan hij niet toe is. Voor hem bestaat n.l. geen
universaliteit, geen totaliteitsbesef, geen koninkrijk der hemelen, geen zaligheid, geen
stilte, geen liefde, geen scheppingsvreugde. Deze bestaan hoogstens voor hem als
begrippen, waarmede hij zich verstandelijk kan vermeien, maar die nooit werkelijkheid
kunnen worden, omdat zijn punt van uitgang is: ik hier - en de anderen daar.
Als afgescheiden Ik-mens is hij
gedoemd het verhevene te benaderen met vermogens welke daartoe ontoereikend zijn. En het resultaat is ontstellend. Hij keert het verhevene in zichzelf
om en maakt er een afzichtelijke karikatuur van, die hij, de ik-mens, daarna als normaal
beschouwt. En de gevolgen? De verheven stilte, attribuut van de
potentialiteit in hem, zet hij om in gerucht en geraas: de onhoorbare wiekslag van het
gevogelte des hemels degradeert hij tot het schrikwekkende, alle verhevenheid vernietigend
gedonder van de motoren zijner vliegmachines. De stil voortschrijdende voetstappen
van de mens op zand, mos of gras, verkeert hij in het gestampt van zware soldatenlaarzen
en het gerucht van daverende gevechtswagens. De stilte in de natuur zet hij om in
gekrijs en gejoel of snijdt ze in flarden met de helse klanken van radiotoestellen -
speciaal voor dat doel meegevoerd. De liefde van de idealiteit wordt
verkracht tot seksualiteit, jalousie, haat. De zaligheid van het scheppend moment
ontaardt in een wilde productie, die grote winsten moet waarborgen.
Dat is de wereld van de ik-mens, die
van het driedimensionale in beweging. Wie naar eenheid streeft, moet beginnen zijn 'ik' te neutraliseren. Het is geneutraliseerd, wanneer het
alle naar zich toehalende werkzaamheid heeft gestaakt. Het heeft dan niet langer de behoefte
te putten uit de veelheid, maar het wil een doorgeefstation van krachten zijn in
overeenstemming met eigen aard en vermogens. Als men zegt dat iemand iets 'wil'
dan is dit een verzachtende uitdrukking voor: wat hij niet laten kan te doen. Zijn besluiten worden n.l. bepaald
door het sterkste verlangen of door de voorstelling welke het krachtigst spreekt tot zijn
verbeelding. Deze verlangens en voorstellingen
zijn in overeenstemming met 's mensen aanleg en vermogens, met het milieu waarin hij leeft
en met speciale tijdsgewricht, waarin zijn bestaan zich volstrekt. Met 'wil' heeft dit alles niets te
maken. Men zou slechts van 'willen' kunnen spreken in verband met een individu dat in staat was in absolute vrijheid beslissingen te nemen.
Dit zou betekenen, dat hij door niets
gebonden was, dat hij een volkomen zuiver, een volkomen onpersoonlijk middelpunt
was, dat in staat is universele tendensen ongerept door te geven. En hij zou dan in volle vrijheid
kunnen beantwoorden aan de tendens in overeenstemming waarmee hij geboren was. Dingen gebeuren slechts wanneer de innerlijke dispositie van een individu correspondeert met kritische toestanden in het totaal. Vandaar de oneindige verscheidenheid
van reacties waarvan men doorlopend getuige kan zijn: onder soortgelijke omstandigheden
reageert de bezadigde anders dan de onstuimige, de beschaafde anders dan de wilde, de
filosoof anders dan de onnadenkende, enz. Wanneer men over evolutie spreekt,
denkt men gewoonlijk aan lineaire ontwikkeling in tijd. Maar in het Totaal bestaat geen
lineaire ontwikkeling, kan daar niet bestaan, omdat eenrichtingsverkeer daar onbekend is,
aangezien alles altijd overal is. Dingen bezit men individueel, ideeën
deelt men met anderen. Vandaar dat bezit de mensen verdeeld
houdt, terwijl ideeën hen verenigen. Bezit op zichzelf behoort tot het
zielloos vele.
Ideeën daarentegen zijn geladen met
verbondenheid. Individueel bewustzijn met,
noodzakelijkerwijze, een 'ik' als middelpunt, reikt niet verder dat tot voorstellingen en
begrippen van zuiver relatieve betekenis. Het aanpassingsvermogen van de mens
is zo uitzonderlijk groot en zijn subjectiviteit zo overheersend, dat hij overtuigd is een
superieure persoonlijkheid te zijn, die zich op bewonderenswaardige wijze door het leven
slaat. Daar niemand beter kan dan waartoe
hij in staat is, leidt dit eenvoudige feit gemakkelijk bij ieder tot de overtuiging, dat
zijn individueel bereikte resultaat dan ook uitnemend is. En hij vindt het helemaal niet aardig
als een ander het daarmede niet eens is. Wat wij beschaving noemen is niet
anders dan een vorm van barbarisme, waardoorheen zich spaarzame culturele stroompjes
slingeren. Het merendeel der mensen onthoudt er
zich angstvallig van daarop uit spelevaren te gaan. Het Christendom heeft al zijn
hoogtijdagen geprojecteerd op het 3-dimensionale vlak om aan te geven, dat hoogtij in
laagtij is omgezet. Immers alle kerkelijke feesten zijn
gekoppeld aan eet- en drinkgelagen. Alles is altijd overal in volkomen
volheid.
Ieder middelpunt van bewustzijn
beschikt over een apparaat beschikt over een apparaat om iets ervan op te vangen en te
interpreteren op eigen wijze. De aard en hoedanigheid van het
apparaat bepalen wat hij ervaart en hoe hij het zal interpreteren. Wijsheid verwerft men niet, evenmin
als talent of genie. Het zijn glimpen der Totaliteit welke
zich manifesteren door sommige zijner middelpunten van bewustzijn en aan het merendeel der
mensen volkomen verborgen blijven. Als grote groepen individuen over een
ongeveer identiek waarnemingsapparaat beschikken, zodat hun ervaringen en interpretaties
vrijwel parallel lopen, dan is het resultaat een omvangrijke massasuggestie, welke zich
aan hen voordoet als de werkelijkheid. Zo vormt zich het wereldbeeld van de ik-mens, in zijn ogen de wereld. Al zijn lotgenoten delen dezelfde
illusie, waarachter steeds weer hun individuele beleving schuil gaat. De mens die zich op de 7e sport der
7-dimensionale ladder bevindt is in staat te vatten en te ervaren wat eenheid is.
Hij beleeft dit sublieme gebeuren in
eigen wezen, zoals hij daarin ook bewust geworden is van het vele, alle grenzen zijn
weggevallen. Ieder ander en al het andere is hij
zelf - er is niets buiten hem. Zijn medemens is hij zelf, diens lijden is zijn lijden,
diens vreugde zijn vreugde. Hij is. De natuur kan ons, als we voor haar
openstaan, een voorproef geven van 7-dimensionale bewustwording. Ieder ogenblik is ze bereid ons in
haar boordevolle schatkamers toe te laten. Welk een ervaring is het op een
schone, stille zomeravond te zitten op een eenzame duintop, als het strand verlaten is, de
zee zijn nimmer aflatende ritme in de ruimte bouwt, de ondergaande zon haar licht in
verblindende schittering laat glijden over de eindeloosheid van het water. En dan te staren in het verbijsterend
koloriet van het wijkend licht in nooit voltooide verten, waar de ruimten der oneindigheid
deinen in het grenzenloze - tot tijd en ruimte wegvallen uit de gedachten met alle andere
gedachten. En dan stil te worden, zo stil, dat
er slechts overblijft éénzijn, volmaakte binding, mateloos geluk, opgang in een Nu, dat
het eeuwige zelf is.
Niets kan ooit begonnen zijn! Ook niet het paradijs. Paradijs noch Hof van Eden zelf zijn
ooit begonnen, zo min als het Leven. Begin is een ultramenselijk begrip,
attribuut van onze gekortwiekte wijze van waarneming - in opeenvolging. Het woord begin impliceert trouwens
zijn eigen onbestaanbaarheid. Dat heeft het gemeen met het
grensbegrip. Een grens kan namelijk evengoed
symbool van eeuwigheid zijn als van afgeslotenheid - want achter iedere grens wenkt een
nieuwe einder. En zo betekent ieder begin het einde
van iets anders. Begin en einde zijn slechte illustraties der menselijke onvolkomenheid.
|