|
OVERIGE: HET CHRISTENDOM EEN WOLK VOOR DE ZON
INDIVIDUALITEIT EN PERSOONLIJKHEID Wat is nu echter de 'individualiteit'
als onderscheiden van de 'persoonlijkheid'? Mijn woordenboek zegt me:
'individualiteit is: persoonlijkheid, aard en karakter', en helpt me dus niet verder. Persoonlijkheid kan men
vereenzelvigen met aard of karakter, als men daaronder verstaat: datgene wat een mens is,
en niet: datgene wat hij voorgeeft te zijn. Persoonlijkheid is subject en object
gelijktijdig, ze is een drie-eenheid van lichaam, ziel en geest, en van deze drie-eenheid
is de lichamelijke-individualiteit een tijdelijk deel, terwijl de
geestelijke-individualiteit een blijvend iets is. Individuum betekent: ondeelbaar
wezen! Dat komt bij de
lichamelijke-individualiteit hierop neer, dat een deel ervan - bijv. een been - tenietgaat
als het van lichaam gescheiden wordt.
Bij de geestelijke-individualiteit
betekent het, dat de menselijke geest niet bestaat los van de geest, die het heelal
vervult. Geest is één en ondeelbaar
voor alle mensen collectief bezit! 'Een universeel en potentieel
bewustzijn doorgrijpt alle (individuele) bewustzijnen.' (Dr. Schoenmaekers) 'Brahman (de Alziel) is
onveranderlijk en onafhankelijk van elke oorzaak behalve zichzelf. Als wij Brahman overwegen als (voor
zover) verblijfhoudend in het individuele wezen, dan noemen wij hem 'Atman'. 'Zoals Brahman de eeuwige rust
(de onbeweeglijke beweger) is achter de drijfkracht en activiteit van het heelal, zo is Atman
de fundamentele werkelijkheid, die ten grondslag ligt aan de bewuste krachten van het
individu, de innerlijke grond van de menselijke ziel. Er is een diepere grond in ons leven
beneden het (bewuste) vlak van denken en streven. Atman is de bovenwerkelijkheid van de
Jiva, d.w.z. van het individuele-ik.' (Radakrishnan) Atman is dus niet de menselijke ziel
als zodanig, maar dat deel van de Alziel dat gedacht kan worden het licht en het leven van
de menselijke ziel te zijn.
Wij onderscheiden dus: Atman en de
individuele ziel, Self en self, boven-ik en ik, Atman en Djiwa. Atman is wat Eckhart de 'Seelengrund'
noemt. Als wij een mens of een schaap een
individu noemen, dan onderscheiden wij daarmee de enkeling van de kudde. In deze zin gebruikt staat het woord
voor 'lichaam', en een lichaam is niet het werkelijke dier, maar slechts zijn reiskleed. De ware-mens en het ware-schaap zijn
'levende zielen' (Gen 1,30), die hun leven ontlenen aan de erin werkende geest (Atman),
die alles doorgrijpt, maar zich pas bij de mens begint te individueren. (Van het 'individueringsproces' volgt
straks een verklarende voorstelling; het is niet het integratieproces dat door Jung
individuatie wordt genoemd, maar een proces dat bij Tagore 'Separation' heet). Zoals Brahman, voor zover werkende in
een bepaalde ziel, Atman noemt, zo kan men de Algeest, voor zover in een bepaalde ziel
werkzaam, mensengeest noemen. Alziel en Algeest zijn
denkonderscheidingen; zij komen niet gescheiden voor.
De geest is de essentie, de
intelligentie, het creatieve aspect van de Alziel, terwijl de substantie het receptieve
aspect is. Naarmate men nu zijn geest meer
individueerd, meet zelfstandig maakt, wordt de ziel meer geestelijk-autonoom. Het bezit van de geest Gods maakt de
mens tot zondaar! Adam en Eva, voor en na het verwerven
van kennis van goed en kwaad, beelden de dierenziel uit, die menselijk begint te worden
doordat, met het individuele van de geest, het zelfbewustzijn zich begint te worden
doordat, ontwikkelen. Adam en Eva konden niet zondigen
voordat zij van de boom der kennis gegeten hadden, d.w.z. voordat zij het verschil kenden
tussen goed en kwaad; eerst daarna oordeelden de goden hen: 'onzer één'! (gen
3,2) Alleen voor de mens die enigermate
zelfbewust is, geldt het gezegde: zoveel hoofden, zoveel zinnen! Alle schapen volgen hun natuurdrang,
- zij kunnen niet zondigen en zij lopen braaf achter hun belhamel aan, die het schaap is
dat voorop loopt. Doordat de geest die in de mens is,
zich slechts kan uiten met de hulp van ziel en lichaam (en dus steeds in zijn
mogelijkheden beperkt is), zijn veel mensen zich hun geestelijke individualiteit niet eens
bewust.
De sterk aardegebonden, die naar hun
innerlijke stem niet luisteren, verbergen - zoals dat in bijbelse termen heet - hun licht
onder de korenmaat. Zij menen dat hun ik iets ben dat
zijn rechtvaardiging in zichzelf vindt, in plaats van dat het iets dat maar een bepaald
einddoel evolueert onder de leiding en aansporing van de innerlijke wet. 'Onwetendheid belet ons te zien, dat
onze ziel de Idee omvat, die de grenzen der ziel te buiten gaat.' (Dagorde) De ziel bevat met de geindividueerde
geest het daarin aanwezige beeld Gods, dat haar oorzaak en einddoel, haar innerlijke wet
en haar pad (Tao) is. Ze wordt vaak met een olielamp
vergeleken: kan ze niet branden, dan is ze een waardeloos ding, dat niet aan zijn doel
beantwoordt en in generlei relatie staat tot zijn omgeving. Zodra ze haat licht gaat uitstralen,
verlicht ze ook de omstanders. Zodra het licht uitstraalt, gaat men zich realiseren, dat het eigen licht een deel is van het grote licht, dat alle dingen verlicht. Vandaar de woorden: 'laat uw licht
schijnen, opdat de omstanders de Vader (die het licht in uw binnenkamer is)
verheerlijken.' (Matth. 5,16) 'Als het licht van Atman (ons licht)
onze duisternis verdrijft, dan straalt dat licht van ons uit met de pracht van een zon, de
geopenbaarde Brahman (De Vader)' (Bh. Gita) 'De mens is zich de afscheiding (separation:
individuatie) bewust geworden als gevolg van het eten van de boom der kennis.
Ze heeft hem schaamte, misdaad en
dood gebracht; toch is ze hem dierbaarder dan enig paradijs waarin de (nog niet
geindividueerde) ziel volmaakt onschuldig sluimert in de schoot der natuur.' (Tagore:Sadhana) Bij het wakker worden van het
zelfbewustzijn begint de ziel tot zondigen in staat te worden. De appelaffaire beeldt niet het
moment uit dat de mens in de zonde viel, maar het moment dat hij tot zondigen in staat
werd; het is dus de symboliek voor de menswording van tevoren nog dierlijke, het
ongedeelde leven levende (participation mystique) ziel. Het dier is nog geen van zijn
soortgenoten onderscheiden geestelijk individu; Het kan nog niet objectiveren, nog geen
afstand van zichzelf nemen, en leeft nog in de ideeën tuin van het collectief, in de
paradijstoestand. Het mensgeworden dier moet die tuin
verlaten (the separation) en wordt mede verantwoordelijk voor zijn eigen doel en laten. Dit is dus geen straf, maar een promotie: de mens wordt sedertdien door de goden 'één onzer' genoemd.
|