|
OVERIGE: HET CHRISTENDOM EEN WOLK VOOR DE ZON
ONDERSCHEID TUSSEN OPENBARING EN GEOPENBAARDE 'God doordringt de wereld, zoals de
honing de cellen van de raat.' (Zeno). Wij moeten vooral goed onderscheid
maken tussen de begrippen inwendige en innerlijke mens. Inwendig staat tegenover uitwendig:
zodra de uitwendige mens (het lichaam) sterft, blijft de inwendige mens over als een
bewust voortlevend individu, dat bovendien, als energievorm, voor het apparaat van de
medemensen waarneembaar blijft. Innerlijk staat tegenover uiterlijk: de innerlijke mens (de geest) kan men niet waarneembaar maken door de ziel en het lichaam weg te nemen. Het innerlijke kan zich slechts
openbaren in het uiterlijk, zoals een emotie zich verraadt in een blos. Het innerlijke is een mysterie in de
zin van 'verborgenheid', maar het is nooit een absoluut mysterie, omdat het beleefd kan
worden en levensverschijnselen kan veroorzaken. 'Want Gods onzienlijke dingen worden
uit de schepselen verstaan en doorzien; beide (het onzienlijke en de schepping)
zijn eeuwige kracht en goddelijkheid.' (ROM 1:20).
God heeft zich geopenbaard en zich
daardoor grenzen gesteld; hij is daardoor, alle theorieën ten spijt, geen absoluut
mysterie meer en was trouwens niet bedoeld om mysterie te blijven: 'want daar is niets
verborgen dat niet openbaar worden zal' (Marc 4:22). Wij kunnen God weliswaar niet
afbeelden, maar wij kunnen Hem wel uitbeelden in onze godsvoorstellingen, en wij hebben
dat ook vanaf het begin der tijden gedaan en steeds onze uiteenlopende godsvoorstellingen
voor God versleten. Wij moeten ook onderscheid maken
tussen 'de openbaring' en 'het geopenbaarde', tussen 'levensuiting' en 'levensinhoud'. De veelheid der zichtbare en
onzichtbare dingen is: de openbaring Gods! Bij Anaximander heette dat: de
zelfbepaling van het onbepaalde. Wanneer God niet met scheppen
begonnen was, zou Hij onbekend gebleven zijn. Het wezenlijke, het innerlijke van al
het geschapene is natuurlijk dat, wat zich daarin openbaart, d.w.z.: het geopenbaarde! Levensuiting staat tot levensinhoud
als de openbaring tot het geopenbaarde. Het innerlijke (God) openbaart zich
in het uiterlijke (de dingen). God ver-keert zich in de veelheid der
dingen; la matiere is de inversie van l'elan; de geest wordt beperkt tot de stof. Omdat geest het principe der beweging
is, en de materie het principe der traagheid, kan men hun beider relatie (de in de materie
immanente geest) de naam geven van 'betoomd elan'.
De oude joden noemden de relatie
tussen God en de mensen 'een verbond', en hierbij moet men niet vergeten dat een verbond
niet door de ene partij aan de andere wordt opgelegd, maar dat het gesloten wordt tussen
twee partijen die er allebei rechten en plichten aan ontlenen. Is dat niet het geval, dan kan men
niet van een verbond spreken. God en zijn openbaring, God en zijn
Zoon, zijn door hun onderlinge relatie partners geworden en hebben dus allebei iets van
hun zelfstandigheid prijsgeven. De inwendige mens nu zal, wanneer de
uitwendige mens tot ontbinding overgaat, bewust voortleven: hij is werkelijke mens. De inwendige en de innerlijke mens
vormen echter een onverbrekelijke eenheid, zij zijn ongescheiden te onderscheiden, twee
kanten van dezelfde medaille. Het lichaam en de begeeste ziel vormen tijdens het geïncarneerde leven een innige eenheid, die verbroken wordt wanneer het lichaam sterft. Ziel en geest, daarentegen, vormen
een twee-eenheid van tegendelen, van redelijk inzicht (Nous) en redeloze energie (ananke). 'Evenmin als er een punt in de ruimte
is van waaruit men absolute beweging kan observeren, bestaat er een archimedisch punt van
waaruit men de psyche kan beoordelen. De psyche is gelijktijdig subject en object; zij omvat naast het bewustzijn ook het individuele onderbewustzijn en het collectieve onbewuste.' (C. Jung).
|