|
OVERIGE: HET CHRISTENDOM EEN WOLK VOOR DE ZON
ONTGROEIEN AAN DE KUDDEGEEST Omdat het Oneindige niet het
Oneindige zonder meer blijft, maar onophoudelijk het andere van zichzelf stelt, nl. de
eindigheid, daarom kunnen wij zeggen, aldus Bolland, dat het zichzelf tot zichzelf, d.w.z.
tot bewustzijn komt. Bewustzijn is een vermogen van de
groeiende ziel en kan zich dus wijzigen. Ook planten, dieren en levende cellen
hebben bewustzijn, dat immers een vermogen is waardoor een ding in wisselwerking kan
treden met zijn omgeving, zich van die omgeving in meerdere of mindere mate bewust wordt
en dat demonstreert door er zinvol op te reageren.
Bewustzijn ontstaat daar, waar het onbewuste met zijn eigen verschijningsvormen in relatie treedt, - en die relatie zal, met de evolutie van die vorm, verschuiven in de richting van het spirituele. Zo groeit het bewustzijn van
celbewustzijn, via het planten-, dieren- en mensenbewustzijn tot ideaalbewustzijn.
De materia prima, de intelligente
oerstof, bevatte volgens Aristoteles de elementen in potentie, - en uit de eenmaal actueel
geworden elementen ontstaat weer de wereld der dingen. Alle natuurvoorwerpen plaatste hij in
een reeks, met onder aan de oersubstantie en bovenaan de vergeestelijke vorm. Dat betekent dat de vorm gedurende
het wordingsproces steeds zuiverder de Idee tot uitdrukking brengt. De evolutie culmineert, door de geleidelijke realisatie van de Idee, in het 'rijk van de geest', in het Nirwana of koninkrijk des hemels. Aristoteles onderscheidde drie
zielevormen: a: de vegatieve ziel; b. de animalische ziel: c. de met rede begiftigde ziel. Het begrip 'wording' maakt duidelijk
dat dit geen 3 parallel lopende vormen zijn (althans aanvankelijk niet), maar drie trappen
van een zelfde proces, dat van laag naar hoog verloopt. De evolutie is een weg naar boven,
een hodos anna, en in dat proces is de evolutie van bijpassende lichamelijke organen
natuurlik secundair, - ze is niet meer dan het zichtbare deel der evolutie.
Met de steeds voortgaande groei der
zielenvermogens worden steeds hoger ontwikkelde, dus complexere, organen nodig, die aan de
zielefuncties adequaat zijn. In de taal der moderne psychologie: 'Men moet wel aannemen, dat de
psychische behoefte het lichamelijke orgaan vormt, en niet dat het orgaan een werkzaamheid
voortbrengt.' (E. Aeppli) Evolutie, de uitbreiding van het
bewustzijn ten koste van het Onbewuste, kan worden uitgebeeld als een verlaging van de
drempel, waardoor steeds van het onbewuste boven de drempel verschijnt en voor de ziel
bewust wordt. Tussen ziel en lichaam bestaat een
voortdurende interactie; door het zintuiglijk vermogen doet de ziel ervaringen op, die van
binnen uit worden beïnvloed door de inwonende Idee, op de manier waarop het licht dat
door een toverlantaarn geleid wordt, ons beelden voor de ogen tovert die niet tevoren in
de lichtbundel aanwezig waren. Wij nemen dus de wereld nooit waar
zoals ze is, - onze waarnemingen zijn onze indrukken van en reacties op een wereld waarmee
wij in wisselwerking staan. Door de verscheidenheid der
ervaringen, de daardoor ontstane emoties, de leringen die daaruit getrokken worden met
behulp van ons verstand, verruimt zich ons bewust-zijn.
De vegetatieve ziel heeft een
bewustzijn dat gericht is op voeding en voortplanting; de taak van de animalische ziel,
die weer veel ruimer is, ligt in de zintuiglijke waarneming, zinnelijke begeerten en
willekeurige beweging; in de mensenziel, die het vermogen bezit intuïtief en discursief
te denken en aan de begeerten leiding te geven door wilskracht, is zich een
zelf-bewustzijn aan het ontwikkelen, dat in de ideale mens zal zijn uitgegroeid tot
Godbewustzijn. Deze ideaalmens is de komende
Messias, de Christus die wij allen bezig zijn aan te doen. De 'menswording' van de dierenziel
vind plaats op het ogenblik waarop het dier voor de eerste maal 'ik' zegt. Op dat moment begint ze te ontgroeien
aan de kuddegeest, aan het communaal bewustzijn, aan de 'participation mystique' met de
rest van de wereld, die ze aan het einde der ontwikkeling zal herwinnen, maar nu op bewust
niveau. 'De moderne mens is te allen tijde
eenzaam, want iedere schrede naar hogere en grotere bewustheid verwijdert hem van de
oorspronkelijke, zuiver dierlijke participation mystique met de kudde, het ondergedompeld
zijn in het gemeenschappelijke onbewuste. Iedere schrede voorwaarts betekent een zich loswortelen van deze alomvattende moederschoot der aanvankelijke onbewustheid, waarin de 'massa' voor het grootste deel blijft steken (doordat moeder - de Kerk - haar kinderen zo graag op schoot houdt).' (Jung)
|