|
OVERIGE: HET CHRISTENDOM EEN WOLK VOOR DE ZON
OPENBARINGSGODSDIENST VERSUS MYTHISCHE GODSDIENST 'Jij houdt het evangelie, zoals het
nu is, voor goddelijke waarheid; mij zou een hoorbare stem uit de hemel niet overtuigen,
dat water brandt en vuur blust, dat een vrouw zonder man kan baren en dat een dode
opstaat. Veeleer houd ik dat soort van dingen
voor lasterpraat tegen de grote God en zijn openbaring in de natuur.' (Goethe) De vertegenwoordiger van het
christendom plaats zich graag op een voetstuk tegenover de oude religies, door te beweren:
wij hebben een 'openbaringsgodsdienst' en zij hebben slechts een 'mythische godsdienst'. Is dit een reëel verschil? Is de mythe geen openbaring? Is de bijbel niet mythisch? 'Men is tot nu toe zo goed als niet
ingegaan op het feit, dat mythen in de eerste plaats psychische manifestaties zijn,
die het wezen der ziel uitbeelden', schrijft dr. Jung, - en nu kan ik vragen: wat
is dan wel het wezen der ziel uitbeelden', schrijft dr. Jung, - en nu kan ik
vragen: wat is dan wel het wezen der ziel?
Waarin verschilt de psychische
manifestatie van het wezen der ziel, die in mythen tot uiting komt, van die, welke in de
bijbel woorden aangeduid met: 'en God sprak tot... '? Ook de christelijke en joodse
openbaring steunt, voor zover ze niet vervalst is, op psychische manifestaties, d.w.z. op
de innerlijke ontmoeting van bepaalde individuen met God. De mythe openbaart het wezen der ziel
en geeft gestalte aan de zielservaring. 'Waar wij met begrippen werken
gebruikt de primitief gestalten, levende figuren, of liever: hij gebruikt ze niet, hij
roept ze niet willekeurig op, maar het leven (het wezen) verschijnt hem als
gestalte, als handeling. Men kan dit projectie noemen, daar de
figuren der mythe de reflectie zijn van gevoelens en gedachten door de levenswerkelijkheid
in de ziel opgeroepen. De mythische mens beleeft dus in
de gestalten en handelingen van de mythe niet zichzelf, maar het Leven zoals het door zijn
leven is gegaan.' (Prof. G v. d. Leeuw: mens en religie) De mythe is dus de wijze waarop een
mens het leven ervaart en openbaart, - en wat is het leven voor de christenen
anders dan het Woord en wat is het Woord anders dan God? (Joh. 1:4,9). Dat de kerk de zondeval zo kinderlijk
naar de letter interpreteert, is een miskenning van het mythische karakter van het boek
Genesis.
De mythe schetst nooit een eenmalig
gebeuren in de ruimtetijd; zij schetst het gebeuren in de oertijd, de tijdloze tijd, die
aan alle gebeuren zin geeft. De schepping van de mens, de
ongehoorzaamheid van Eva, de geboorte uit de Heilige Geest, de kruisdraging etc. zijn
mythen, d.w.z. zij verbeelden geen eenmalige gebeurtenissen in het verleden, maar een
steeds presente realiteit. God schept de mens voortdurend en die
mens is voortdurend aan zijn schepper ongehoorzaam en eet alsmaar van de boom der kennisse. De primitief zal zijn mythe steeds
weer in magisch ritueel herhalen, zoals ook de katholieke kerk van haar leden verlangt dat
zij bij herhaling communiceren. 'Een rite immers is - wij
mogen dit na de onderzoekingen van Levy Bruhl, Preus, Malinowski e.a. wel zeggen - een
mythe in actie, een stuk oergebeuren herhaald' (G. de Leeuw). Een rite dankt haar bestaan en
ontstaan aan de mythe, en een kind kan begrijpen, dat indien de communie een letterlijk
gebeuren in de ruimtetijd veroorzaakte, een communie alle verdere communies zou
overbodig maken. De mythe geeft uitbeelding aan het
steeds actuele oergebeuren,
en Malinowski zegt daarom: 'Zoals onze heilige overlevering
leeft in ons ritueel en onze zedenleer, zoals het ons geloof beheerst en ons gedrag
regelt, zo doet de mythe hetzelfde voor de primitief.'
Het oergebeuren is als buitentijds
gebeuren niet een in het verleden afgesloten handeling, maar iets dat het huidige gebeuren
stuwt naar een bepaald ideaal. De schepping is nog steeds aan de
gang, de mens is nog steeds bezig zich te scheppen en te verlossen; de mythische 'dag des
Heren' is nog toekomstmuziek. Omdat de mythe de geest, met zijn
inwonende Idee openbaart, is ze de wortel van elke beschaving: 'Daar ligt de draag- en spankracht
van een cultuur. Men duidt de Mythos ook wel aan als
'het Heilige'. Stellen wij een cultuur voor door een
boom, dan is de Mythos de wortel, de Logos de stam en de Ratio de vertakking. Daarbij kunnen we weer onderscheiden
tussen theorie en praktijk, tussen kennis en kunde. Aan de boom der kennis
vertegenwoordigt de Mythos de religie, de Logos de wijsheid en de Ratio de (takken der)
wetenschap; aan de boom der kunde vertegenwoordigt de Mythos de liturgie, de Logos de
kunst en de Ratio de (takken der) techniek.' (H. van Praag) De mythos is dus het totale aspect
van de interrelatie van de mens en het heilige. Godsdienst en eredienst zijn twee
kanten van de mythos, en het kerkelijke ritueel kan dan ook van waarde zijn voor die
geestelijk-nog-afhankelijke mens, die de rite op haar juiste waarde weet te schatten in
haar relatie tot de mythe.
De mythe beeldt het oergebeuren uit;
ze geeft een uitbeelding aan de Idee, die de menselijke ontwikkeling van voren trekt en
van achteren stuwt, en daarom heeft Israël een mythos die op vervulling is. En ook hier zien we naast elkaar
optreden de primitieve opvatting, dat de mythe in vervulling zal gaan in een bepaald
individu op een bepaalde tijd, en de ruimere opvatting, die begrip heeft voor het
mythische karakter der Messiasverwachting en inziet, dat de Messias komt voor een bepaald
individu, zodra zich de Idee in dat individu heeft gerealiseerd. Bij de primitief valt het accent op
het schouwen, bij de cultuurmens op het denken; daarom beeldt de mythe in gestalten uit,
wat wij uitbeelden in begrippen. Zoals de Egyptische goden met hun
dierekoppen geen portretten waren, maar beschrijvingen in beelden, zo is de
joods-christelijke gecodificeerde openbaring geen geschiedschrijving, maar uitbeelding van
metafysische gedachten in een historisch kader. De mythe is godsopenbaring en
alle mythische religies zijn cultusdiensten - evenals het christendom! Alle godsvoorstellingen zijn
religieuze projecties van oerbeelden. Men stelt zich de goden voor als
menselijke individuen, die men te vriend moet houden om ze voor het eigen karretje te
kunnen spannen, zoals Arjuna Krishna als wagenvoerder had. De goddelijke persoonlijkheid is zich
in de mens aan het ontwikkelen en daarom evolueert de godsvoorstelling samen met de mens.
Ook in de bijbel is de evolutie van
God gemakkelijk te volgen, en het is goed om in herinnering te brengen, dat bij het
opmaken van een nieuw testament het oude komt te vervallen. Zodra men inziet, dat de godheid,
in haar relatie tot het individu, de geest is die alles in allen werkt, dan worden kerk en
cultus overbodig en wordt het
dienen van God, d.w.z. een godsdienst hebben: leven overeenkomstig 'de wet Gods naar de
innerlijke mens'. Mythen beelden nooit een bepaald
historisch gebeuren uit, - ze eisen herhaling. Daarom was in alle
mysteriegodsdiensten - het jonge christendom incluis - het passiespel geen herdenking van
een historisch feit, maar uitbeelding van een voortdurend gebeuren. Beschouwt men het lijdensdrama als een bepaald historisch gebeuren, dan verliest het zijn dynamiek en verstart het, met de hele cultus, tot bijgeloof.
|