|
OVERIGE: SPOORZOEKEN
THEOSOFIE: H.P. BLAVATSKY De naam Theosofie is afgeleid
van het Griekse Theos (= God) en Sofia (=wijsheid). In algemene zin verstaat men onder
Theosofie dus Godswijsheid of wijsheid aangaande God, het streven naar goddelijke wijsheid
zoals deze zich in de wereld en mensheid openbaart. Het is de naam voor een mystieke
pantheïstische speculatie over wezen en doel van al het bestaande. Zij wil zijn kennis van God en alle
dingen, die niet verkregen wordt door waarneming en denken (filosofie) of door geloof in
een bijzondere openbaring (theologie), maar door naar binnen te schouwen, langs het pad
der intuïtie. De nieuwere theosofie, door Mevrouw
Blavatsky in talrijke geschriften ontwikkeld, is in wezen niet anders dan oude Brahmaanse
en Boeddhistische wijsheid, verbonden met allerlei wijsgerige en religieuze elementen,
waaronder ook Christelijke zijn opgenomen. Haar karakter is pantheïstisch
en evolutionistisch; de evolutie wordt op elk gebied, ook op de onzichtbare wereld
toegepast.
Daarnaast zijn reïncarnatie, karma
en nirwana haar meest kenmerkende leerstukken. Beknopt en duidelijk is de
karakterisering van Dr H. Th. Obbink: De levensbodem der nieuwere theosofie is dezelfde
dan van alle occulte en mystieke wijsheid: de behoefte om de mens uit de beperktheid van
zijn aards bestaan te bevrijden door hem een te maken met de Wereldgrond en zodoende de
extensiteit en de intensiteit van het mensenleven naar alle kanten uit te breiden. De Theosofie wil dus doordringen tot die diepten van het levensprobleem, die voor het analyserend denken ontoegankelijk zijn. Haar werktuig is dus niet de gewone
verstandelijke werkzaamheid, die uitgaande van de stoffelijke verschijnselen, de
geestelijke wereld en hare levensuitingen uit de stoffelijke tracht te verklaren, maar
omgekeerd: buiten de gewone zintuiglijke waarneming om, wil ze door middel onzer fijnere
geestelijke vermogens, direct doordringen tot de geestelijke onzinnelijke wereld, om dan
weer van daaruit de materiele verschijnselen te verklaren. De Theosofie wil het kernwezen van de
godsdienst der Hindoes, der Zoroastriers, der egyptenaren, der joden en ook van de religie
der Christenen zijn. Zij wil de verschillende
godsdienststelsels tot hun moederelement terugvoeren, omdat zij overtuigd is dat de
waarheid als diepe esoterische zin aan elke religie ten grondslag ligt. Daarom beweert zij de universele
religie te zijn.
De grondwet van al het bestaande
is voor de theosoof evolutie
of ontplooiing. Heel de wereld is in een machtig
groeiproces gewikkeld. Leven is immers groeien, zich
ontwikkelen. Bij die groei staat als bij alle
groei het een niet los van het ander, maar er is een samenhang, continuïteit, m.a.w. hier
heerst de wet van oorzaak en gevolg, de wet van Karma: het vroegere groeistadium is als 't
ware de geboortegrond van een volgend stadium. De grondslag van alles is Sat = Het =
de Godheid. Het heelal is een groot organisch
geheel, de uitstraling van Sat, het eeuwige, onveranderlijk Beginsel, dat alles bezield en
in stand houdt. De mens, die een deel is van het ganse wereldproces, moet zich ontwikkelen
en opstijgen naar steeds hoger regionen, totdat zijn hoger zelf (zijn ego) zich een weet
met de Wereldgrond, het individueel bestaan ophoudt en zich oplost in het Al-Ene, het
'Beginsel', Het. De visie van de mens moet daartoe tot
achter de sluier van de stoffelijke wereld doordringen tot de innerlijke en verborgen
werelden, verborgen voor ons, omdat onze fysieke zintuigen geen geschikte middelen tot
communicatie zijn.
De mens heeft echter in zijn andere
(mentale) vermogens, fijner dan die van ons stoffelijk lichaam, communicatieorganen,
waarmede hij toegang heeft tot andere substantiële werelden, andere soorten van stof,
andere energieën, andere krachten. De weg moet hem gewezen worden om te
komen uit het rijk der illusie, waarin wij ons met ons grof stoffelijk lichaam bevinden. Hij draagt als deel van de
Macrokosmos, van het grote Heelal, alle mogelijkheden daarvan in zich. Wanneer hij de wil heeft om naar het
verhevene, het ware, het schone toe te leven, kan hem het Pad gewezen worden, dat voert
naar het hart van het Heelal. Daar zal hij het geheim der dingen
kennen, daar zal hij weten wat achter de stof verborgen ligt, want hij zal een zijn met
zijn innerlijke god, de tegenstelling tussen subject en object zal niet meer bestaan. Maar dan heeft hij zich bevrijd uit
de slavernij der lagere zintuigen, die het voor de persoonlijke Ego onmogelijk maken de
kloof te overbruggen, die hem van de kennis van het eigenlijke wezen der dingen scheidt. Het lichaam met zijn bedrieglijke
zinnen heeft hij afgelegd. Hij is bekleed met het licht.
Het is dus mogelijk achter het kleed
of de sluier van de zichtbare werelden de innerlijke en onzichtbare werelden, die een
samenstelling van substantie en energie zijn, te ontdekken, omdat de zichtbare werelden in
dezelfde betrekking tot haar innerlijke en onzichtbare sferen staan als 's mensen
stoffelijk lichaam tot zijn innerlijke en onzichtbare elementen of princiepen. Er zijn hogere en lagere werelden dan
de onze - al die werelden zijn dik gezaaid over en in de onbegrensde velden van de ruimten
der Ruimten, zodat ze elkaar in alle richtingen doordringen. Wij
moeten nu door evolutie onze innerlijke vermogens tot hogere volmaking brengen, maar de
bewoners van de hogere en lagere werelden dan de onze hebben ook deze roeping. De evolutie of de progressieve groei
in vermogens en zintuigen brengt alle entiteiten en wezens langzamerhand in contact en
gemeenschap en kennis met andere gebieden en sferen. Al die werelden zijn wezenlijk
slechts manifestaties van het Kosmisch Leven. Dit Kosmisch Leven is geen persoon,
het is oneindig, grenzeloos, zonder begin, zonder einde, zich even ver uitstrekkend als de
oneindigheid, als de Eeuwigheid. Het Kosmisch Leven is de Realiteit
achter alles wat is. Zo is de Theosofie sterk uitgesproken
pantheïstisch. Ieder mens is in zijn diepste wezen
een God.
Het persoonlijk Godsbegrip is een
verwrongen spiegelbeeld van het onvolmaakte verstand. Mevr. Blavatsky antwoordt (in The key
to Theosofhy) op de vraag: Gelooft gij in God?: 'Dat hangt ervan af, wat ge daarmee
bedoelt.' En wanneer dan gezegd wordt: 'Ik meen
de God der Christenen, de Vader van Jezus, de Schepper, de bijbelse God van Mozes',
antwoordt zij: 'In zulk een God geloven wij niet. Wij verwerpen de idee van een
persoonlijk God. De God der theologie is onmogelijk. Dr. de Purucker zegt tot zijn
volgelingen: 'Ik spreek tot een gehoor van Goden, belichaamd in menselijke zielen. Hij schrijft: 'uitgegaan als
niet-zelfbewuste goddelijke vonken, zullen wij terugkeren als zelfbewuste goddelijkheden. Het Goddelijke is wij en wij zijn Het.
In 's mensen meest innerlijke natuur
is het wezenlijke hart van de Goddelijkheid.' De mens verlost zichzelf en heeft
geen verzoening nodig.
Zijn ontwikkeling is een proces van
rijp worden, van loutering. Zijn leven is een pelgrimstocht naar
zijn eigen Zelf, zijn Hoger Zelf, een stijgen tot steeds groter hoogten van een vrije,
geestelijk, goddelijke persoonlijkheid. Er bestaat - schrijft Mevr. Blavatsky
- geen duivel, geen kwaad... buiten het mensdom, dat een duivel voortbrengt. Het kwade is een noodzakelijkheid
voor vooruitgang en evolutie, zoals de nacht noodzakelijk is om de dag en de dood om het
leven te brengen. Onomwonden wordt gezegd: met het kerkelijk dogma, dat onze eeuwige
toekomst afhangt van ons gedrag in een kort leven op aarde kunnen wij niets aanvangen;
evenmin met een dogma van de wederopstanding van het vlees en met dat van en hemel en een
hel. Het proces van geestelijke
bewustwording kan niet in een kort mensenleven plaats hebben, het geschiedt door tal van
existenties heen. Die elkander opvolgende aardse
geboorten noemt men 'vernieuwde menswording' of 'reïncarnatie'. Ieder leven is een gevolg van een
voorafgaand leven en tegelijk de oorzaak van het volgende. Door mijn verleden heb ik mijn
tegenwoordige toestand geschapen, door mijn heden schep ik mijn toekomst.
De daden of gevolgen van mijn
vroegere levens zijn vastgelegd in de wereld, waarin ik word wedergeboren - want zij
behoren bij mij. Zij volgen dit in het nieuwe leven,
dat ze als het ware geschapen hebben. Dit geschiedt naar de wet van Karma.
De mens plukt de vruchten van zijn in
vorig bestaan bedreven daden. Zijn leven van nu beslist over de wijze van zijn volgend
leven. Hij kan in dat volgend leven vooruit-
of achteruitgaan, naar gelang hij in dit leven zijn mogelijkheden benut. Zo meent men een oplossing te hebben
van het vraagstuk hoe het lijden en de ongelijkheid te rijmen is met de goddelijke
gerechtigheid. Ieder heeft zijn eigen lot verdiend,
indien niet in dit, dan in een vorig bestaan. Wanneer de mens sterft, legt hij het grof-stoffelijk
lichaam af en valt ook het etherisch lichaam ineen. Het astrale lichaam komt nu in
Kama-Loka, waar de mens korter of langer verblijft om gelouterd te worden.
Een leven, dat opging in hartstochten
en lusten van het stoffelijk bestaan, wacht een lang en smartelijk verblijf in Kama-loka. Wie echter een rein leven geleefd
heeft krijgt een pijnloos Kama-Loka; hij zal er geen weet van hebben en er doorheen
vliegen als een meteoor. Wanneer ook het astraal lichaam is
afgelegd, gaat het hoger Zef (de Ego) naar Devachan, waar een periode van rust en
zaligheid wordt genoten ben de ziel in zoete dromen verzonken zal zijn. De evolutie gaat zo voort, totdat door reïncarnatie de ontwikkeling weer van voren af aan geschiedt, met dit verschil echter, dat het resultaat van het vroegere bestaan verwerkt is, zodat de evolutie op hoger niveau staat.
|