|
SAI BABA: OVER DE BHAGAVAD GITA
IK BEN IK ... AHAM AHAM De Heer heeft ons in de Gita geleerd
dat chittakasha een subtiele vorm is van bhatasha, en dat chidakasha een nog subtielere
vorm van chittakasha is. Van deze drie elkaar doordringende
werelden van je waak-, droom-, en diepe slaap-bewustzijn, is chidakasha de subtielste;
deze is allesdoordringend. Maar nog subtieler is de oneindige
Heer, Brahman, de Paraatma, het allerhoogste goddelijke beginsel. Dit goddelijke beginsel is het
subtielste van het subtiele, het kleinste van het kleine, maar ook de grootste van het
grote. Onder de machtigen is het goddelijke
het machtigste van allemaal. Er kan niets bestaan dat groter is. Zoek Hem, plaats Hem in je hart en
word gered.
Weet dat de machtigste van het
machtige het Atman is, je eigen Zelf. Dit is de waarheid van Brahman; dit is de waarheid
van het Atma. Mensen die verlangen het Brahman-beginsel te bereiken, het allerhoogste doel waarnaar men ooit kan streven, moeten hun reis beginnen met het dasoham-stadium, zoals dat eerder is uitgelegd. Tijdens dit eerste deel van het pad
beschouwd de toegewijde zich als de dienaar of de boodschapper van God; dit is het
dvaita-stadium of stadium van het dualisme. Langzamerhand laat men het
voorvoegsel da weg, verwijdert het volkomen en er blijft alleen soham over: ik ben Hem. Tijdens dit proces bereikt men het
stadium van vishshtadvaita, het tweede belangrijke stadium op het spirituele pad. Wanneer men daarna doorgaat met het
praktiseren van soham, verdwijnt na enige tijd ook de tweede lettergreep van dasoham - so
- , waardoor alleen aham overblijft. Aham betekent 'IK'; Het is het
zuivere Zelf, zonder enige aanpassing of inperking. De reis van dasoham naar aham lijkt
een beetje op het genezingsproces van een wond. Het beschermde harde laagje dat zich
over de wond vormt, valt er op den duur vanzelf af wanneer de wond gaat genezen.
Wanneer zowel dat als die het zuiver
Ik bedekken zijn weggevallen, ben je aangeland in het eindstadium van advaita of
non-dualisme. Je bent opgegaan in de ene waarheid:
ik ben Ik... Aham Aham. (IK BEN). Als je verklaart: 'ik ben Brahman, Ik
ben God' is het nog steeds vishistadvaita; er is nog steeds enig dualisme omdat er nog
twee wezens zijn; 'IK' en "Braham'. Dus is dit nog geen volledig advaita. Als je bij het eerste begin zegt: 'Dasoham,
dasoham, O Heer, ik ben Uw dienaar', zijn de Heer en de dienaar gescheiden en hun status
is duidelijk verschillend. Als je daarentegen zegt: 'Ik ben
Brahman', dan is er nog steeds een spoor van dualisme. Maar het verschil tussen die twee is
niet als de scheiding tussen subject en object, maar meer dat tussen jou en je
spiegelbeeld. Wanneer mensen verschillen, wanneer
er veel verschillende wezens zijn, dan zullen er ook altijd veel verschillende beelden of
afspiegelingen zijn. Maar in het stadium van
vishistadvaita zie je overal slechts je eigen beeld, omdat jij alles bent dat bestaat, het
ene Zelf, weerspiegeld als vele beelden, zoals die ene zon te zien is in verschillende
weerspiegelingen in even zoveel verschillende potten met water. In het stadium van vishishadvaita ben je dus alleen; er is geen ander. Het enige wat nog tussen jou en het goddelijke in staat is de spiegel. Je ziet steeds je eigen beeld en
daarom zie je jezelf heel dicht bij God, van aangezicht tot aangezicht, altijd dicht aan
Zijn voeten. Maar wanneer je alleen die ene,
allesdoordringende God waarneemt, waarom is er dan eigenlijk behoefte aan en beeld? Is er een plaats waar hij niet is? Als de gehele wereld de woonplaats is
van de alomtegenwoordige God, waar moet je de deur dan zoeken om Zijn huis binnen te gaan? Als er een aparte straat en een apart
huis zou zijn, dan zou er een deur te vinden zijn die uitkomt op die straat; maar in
werkelijkheid bestaat zo'n straat helemaal niet. Als de alles-doordringende God overal
is, hoe kan er dan een speciale plaats zijn waar je Hem moet zoeken? Nee, er is geen speciale plaats waar
Hij vertoeft. Wanneer je je eenmaal realiseert dat
Hij altijd en overal aanwezig is, dan is de juiste opvatting over het goddelijke niet die
van een object waarvan het beeld op verschillende plaatsen te zien is, maar het besef dat
slechts jij bestaat, het Atma, het ene Zelf, overal verblijvend, in heel zijn volheid
aanwezig. Deze voorstelling van het alles-doordringende goddelijke als de Ene zonder tweede wordt advaita genoemd.
|