|
SPINOZA DRIE SOORTEN VAN KENNIS Wij hebben gezien dat er drie soorten
van kennis bestaan. De kennis van de eerste soort berust
uitsluitend op de voorstelling van een bepaalde lichaamstoestand, die de aanwezigheid van
uitwendige voorwerpen in zich sluit. Zij geeft derhalve veeleer de
toestand van het lichaam dan de aard van de uitwendige voorwerpen weer, zodat de
voorstelling van deze voorwerpen in het bewustzijn zeer verward en onduidelijk is, en
geenszins de ware aard daarvan weergeeft. Het bewustzijn is bij deze soort
kennis passief, daar zijn inhoud door indrukken van buiten bepaald wordt. Het verstand of de kennis van de
tweede soort schrijft aan uitwendige voorwerpen bepaalde eigenschappen toe die in het
bewustzijn, als voorstelling van het lichaam, van nature aanwezig zijn.
In het verstand is derhalve het
bewustzijn actief werkzaam, daar het zijn inhoud uit zichzelf ontwikkelt. Hetzelfde is het geval met de
intuïtie, daar immers het inzicht in het Zijn en de uitdrukkingswijzen daarvan niet door
indrukken van uitwendige voorwerpen verwekt kan worden, daar Zijn en uitdrukkingswijze
iedere zintuiglijke ervaring te boven gaan. De kennis van de eerste soort is ervaring, of waarneming, zonder meer. Het verstand en de intuïtie leiden
tot begrip, waarin de ervaring weliswaar is verondersteld als 'grondstof', doch
waarin zij als zodanig is opgeheven. De kennis van de eerste soort berust
dus uitsluitend op de verschillende toestanden waarin het lichaam door inwerking van
uitwendige voorwerpen wordt gebracht. Het lichaam als eindige bestaanswijze
drukt het Zijn op een bepaalde en beperkte wijze uit. Het Zijn is echter niet alleen het
oneindige bestaan, d.w.z. een inhoud van een oneindig aantal zijnsvormen, doch tevens, als
oorzaak van zichzelf, oneindig vermogen om te bestaan en om een oneindig aantal
zijnsvormen voort te brengen.
Het lichaam als eindige bestaanswijze
drukt ook dit aspect van het zijn op zijn wijze uit, het is dus niet statisch,
onbewegelijk, doch met een deel van de oneindige energie die in het Zijn is geladen. Deze energie drukt zich in het
lichaam uit in het streven in zijn bestaan te volharden gepaard aan het vermogen tot
handelen. Dit streven in zijn bestaan te
volharden is de meest primaire eigenschap van ieder ding en dat wat direct met het bestaan
van enig ding gegeven is. Men moet eerst wensen te bestaan
voordat er sprake kan zijn van de wens op een bepaalde wijze te bestaan, te handelen enz. Wij kunnen dit streven levensdrift
noemen, die zich op de uitwendige voorwerpen richt met het doel deze zoveel mogelijk aan
het bestaan van het lichaam dienstbaar te maken. Het bewustzijn van deze levensdrift
is de begeerte, waardoor aan voorstellingen van die zaken, die het lichaam in zijn streven
zijn bestaan te handhaven en in zijn vermogen tot handelen steunen, de voorkeur wordt
gegeven.
Uit het feit dat met het bestaan van
het lichaam het streven in dit bestaan te volharden en het vermogen tot handelen
onverbrekelijk verbonden zijn volgt, dat de wijzigingen van de lichaamstoestand die door
uitwendige voorwerpen worden teweeggebracht tevens wijzigingen tot gevolg hebben in het
vermogen van het lichaam om te bestaan en te handelen. Indien dit vermogen toeneemt zal de
mens zich hiervan als vreugde bewust worden. Het bewustzijn van een vermindering
van dit vermogen is droefheid. Begeerte, vreugde en droefheid zijn de primaire
aandoeningen, waaruit alle andere aandoeningen kunnen worden afgeleid. Onder aandoeningen, welke op de
eerste soort van kennis berusten en derhalve een staat van passiviteit van het bewustzijn
weergeven, verstaan wij dan de (verwarde) voorstellingen van een grotere of geringere
bestaanskracht, dan dit tevoren bezat, van het menselijk lichaam of een van de delen
daarvan, waarbij het bewustzijn (als begeerte) vooral vervuld is van voorstelling van
zaken, die het vermogen tot bestaan en handelen van het lichaam steunen. Het is duidelijk dat, waarin lichaam
en bewustzijn hetzelfde, alleen op een andere wijze, tot uitdrukking komt begeerte,
vreugde en droefheid, op zichzelf beschouwd, niet anders zijn dan het streven om zijn
bestaan te volharden, resp. toe- of afname van de bestaanskracht, van het bewustzijn zelf. De aandoeningen hebben derhalve
betrekking op lichaam en bewustzijn gelijkelijk betrekking en betreffen dus de gehele
mens. Vanuit dit gezichtspunt kan begeerte
omschreven worden als het streven van de mens om zijn bestaan te handhaven en die
handelingen te verrichten welke dit streven steunen. Vreugde is dan de toename, droefheid vermindering van deze bestaanskracht.
|