|
SPINOZA: GOD-WERELD-LEVEN GEEST EN LICHAAM Naar Spinozistische denkwijze
kenmerkt het goddelijk wezen zich door het vermogen tot zelfontplooiing als eeuwig
'worden' en 'bewegen' en derhalve kunnen ook de openbaringswijzen Gods, gelijk geest en
lichaam zijn, niet anders worden begrepen dan als momenten in het wordings- en
bewegingsproces, waarin het goddelijke wezen zich ontvouwt. De geest wordt dus niet opgevat als
een op zichzelf bestaand vermogen, waarop denkfuncties betrokken worden; het lichaam niet
als deel ener onbewegelijke materie. Beide, geest en lichaam, zijn
producten van het goddelijke Zelfbewustzijn, dat enerzijds als goddelijk Denken de
grond is van de geestelijke wereld, anderzijds als goddelijke Aanschouwing, die
zelf vormgevend is, het aanzijn van de wereld bepaalt onder het gezichtspunt van ruimte en
kracht, de lichamelijke of stoffelijke wereld. Zo is de geest op te vatten als een
schakel in het ontvouwingsproces van het goddelijk Denken, het lichaam als een schakel in
het proces, waarin zich de goddelijke vormgevende Aanschouwing voltrekt.
Voor zover geest en lichaam schakels
zijn in het proces, waarin het goddelijke wezen zich ontvouwt, zijn zij enerzijds door
andere zodanige schakels bepalen. Hierin ligt de wezensontplooiing van
geest en lichaam: de geest als moment van begripsontwikkeling, het lichaam als
moment van het worden in de oneindige ruimte, waarin zich de eeuwige beweging en
verandering (causaliteit) der stoffelijke natuur openbaart. Het goddelijk Zelfbewustzijn is de
grond van geest en lichaam en daarom zijn beide in de eenheid van dit Bewustzijn begrepen
- een onder het gezichtspunt van het goddelijk Zelfbewustzijn -, maar voor het menselijk
bewustzijn hebben geest en lichaam elk principieel een eigen sfeer, zonder dat
wederzijdse bepaling mogelijk is: van het aanschouwde, de lichamelijke of stoffelijke
wereld, is geen andere begripskennis mogelijk dan die, welke de geest uit zichzelf
voortbrengt. Dit is het idealistisch kenmerk der
Spinozistische beschouwingswijze. In het voorgaande werd de
Spinozistische opvatting van geest en lichaam uit het gezichtspunt van hun zin in de
goddelijke Orde beschouwd. Het probleem 'geest en lichaam' moet
echter ook met betrekking tot de mens en van deze uit worden gesteld en betreft alsdan de
ontwikkelingsgang van 's mensen geest, voor zover zijn lichaam, als in de ervaring
gegeven en als concrete bijzonderheid opgevat, hierbij slechts als uitgangspunt voor de
ontwikkelingsgang, welke de geest van de mens doorloopt, is aan te merken.
Aldus beschouwd, behoort het probleem
'geest en lichaam' tot de Spinozistische levensleer, welke niet de ontvouwing van geest en
lichaam uit het goddelijke wezen betreft (wereldleer), maar de ontwikkeling van 's mensen
geest tot inzicht in zijn goddelijke wezensbron, waarin de volkomenheid van de menselijke
geest gelegen is. De geest van de mens, die aanvangt in
de staat van zijn zelfbewustwording, vat de verschijnselen in hun bijzonderheid (concreet)
en als in de ervaring gegeven op. Op deze wijze openbaart de menselijke
geest zich in zijn subjectieve gesteldheid, waarin hij de eeuwige waarheid de waarden niet
vermag te benaderen. Het is de gesteldheid van 's mensen
geest, die beheerst wordt door al het tijdelijke, vergankelijke en individuele, dat de
gedachte aan eigen lichaam medebrengt. Maar de geest van de mens, die zelf
een van de openbaringswijzen is, waarin de goddelijke Rede zich in de wereld uitdrukt, is
opgenomen in het proces dier Rede en ontplooit zich in een opgang van inzicht in de
goddelijke Orde. Aldus ontstijgt de menselijke geest
aan zijn subjectieve en individuele gesteldheid en openbaart hij zijn eeuwigen,
objectieven aard. In deze staat is de gedachte aan het
individuele lichaam en daarmede aan al het bijzondere, tijdelijke en vergankelijke,
overwonnen en toont de mens zich in zijn eeuwig, geestelijk wezen, openbarende de orde van
denken, zoals deze in de goddelijke Rede is geworteld.
In aansluiting aan de beide
fundamenten van de Spinozistische denkwijze: ontvouwing van de wereld uit God
enerzijds, ontwikkeling van 's mensen inzicht in wereld en leven in verband tot God
anderzijds, is het probleem 'geest en lichaam' verdeeld in 'Geest en Lichaam in de
goddelijke Wereldorde' en 'De Mens als Geest en Lichaam', waarbij nader wordt
onderscheiden tussen 'De Mens als individuele bepaaldheid van Geest en Lichaam' en,'s
Mensen Geest, bevrijd van het individuele, en zijn verhouding tot het Lichaam'. Geest en lichaam als eindige
openbaringsvormen Gods. 's Mensen geest is een deel van het
'oneindig Verstand' Gods (de goddelijke Rede). Het wezen van de mens, voor zover hij
denkt, is een openbaringswijze van het goddelijke Denken. Van de menselijke geest bestaat in
God een idee. Alles beweegt zich in God. Geest en lichaam als eenheid in de
goddelijke oneindigheid. Het goddelijk Denken en de goddelijke
Aanschouwing maken een en hetzelfde goddelijk Wezen uit, dat zich openbaart zowel in het
ene als in het andere wezenskenmerk. Geest en lichaam zijn een en
hetzelfde wezen, dat hetzij als openbaringswijze van het goddelijk Denken, hetzij als
openbaringswijze van de goddelijke Aanschouwing begrepen wordt.
Geest en lichaam in het goddelijke
zelfbewustzijn onderscheiden in de goddelijke wezenskenmerken van denken en aanschouwing. Het begrip van Gods wezenskenmerken
heeft God zelf tot grond, voor zover hij Bewustzijn is. Denken is een goddelijk
wezenskenmerk. Aanschouwing is een goddelijk
wezenskenmerk. Eenheid van de geestelijke natuur
in God. In de natuur is een oneindige
Denkkracht(goddelijke Rede), die, voor zover zij oneindig is, de gehele natuur als idee
omvat. Eenheid van de lichamelijke natuur
in God. De gehele natuur is een eenheid,
welke delen, de lichamen, zich oneindig wijzigen zonder dat de eenheid zelve verandert. De mens als geest en lichaam. De mens kan geen andere
verschijnselen gewaarworden of begrijpen dan lichamen en openbaringswijzen van denken (ideeën). De mens denkt. Het lichaam kan de geest niet tot denken, noch kan de geest het lichaam tot beweging of rust bepalen.
|