|
SPINOZA HERINNERING EN GEDACHTEASSOCIATIE Het is hier thans de plaats iets op
te merken over de herinnering en de gedachteassociatie.
Wij hebben gezien dat de mens een
uitwendig voorwerp als aanwezig waarneemt doordat zijn lichaam door het contact met dit
uitwendige voorwerp een bepaalde verandering heeft ondergaan. Onder omstandigheden kan een
dergelijk contact tot een blijvende verandering van het lichaam leiden, die met een
blijvende verandering in het bewustzijn, die dus de voorstelling van het uitwendige
voorwerp in zich sluit, gepaard gaat. Dit blijvend verankerd zijn in het
bewustzijn van de voorstelling van een bepaald voorwerp nu is herinnering.
Deze zal sterker of zwakker zijn naar
de mate van het aantal indrukken die het lichaam van het voorwerp ontving, naar mate van
de sterktegraad van de indrukken en, in relatieve zin, naar mate van de kracht van andere
indrukken die voorstellingen in het bewustzijn verwekken. Indien voorts twee of drie voorwerpen
gelijktijdig op het lichaam hebben ingewerkt zal de verandering in lichaam en bewustzijn
het bestaan en de voorstelling van al deze voorwerpen in verband met die ene indruk in
zich sluiten. In het bewustzijn zal dus de
voorstelling van het ene voorwerp steeds gepaard gaan aan de voorstellingen van de andere
voorwerpen. Dit is de oorzaak van de gedachteassociatie,
waardoor van de ene voorstelling direct op de andere wordt overgegaan en waarmee
herinnering overigens steeds gepaard gaat, aangezien de voorstelling van een vroeger
waargenomen iets steeds vergezeld gaat van de voorstelling van de voorwerpen die toen
tegelijk daarmee werden waargenomen.
Uit al hetgeen hierboven gezegd is
blijkt dat wij velerlei waarnemen en dat wij algemene begrippen vormen: 1. uit uitwendige voorwerpen, welke
door middel van zintuiglijke indrukken op het lichaam en uitsluitend als zodanig
voorstellingen verwekken. 2. uit tekens, zoals wanneer wij ons
bij het horen of lezen van sommige woorden de dingen herinneren en ons voorstellingen
vormen gelijkende op die welke werden opgewekt toen wij die dingen aanschouwden. Deze beide wijzen om de dingen te
beschouwen noemen wij kennis van de eerste soort. 3. uit het feit dat wij algemeen
erkende begrippen en juiste voorstellingen van de eigenschappen van de dingen bezitten.
Hier spreken wij van verstand of kennis van de tweede soort. 4. uit het begrip van het Zijn en de
uitdrukkingswijzen van het Ruimtelijke en het Bewustzijn, van waaruit wij juiste kennis
van het wezen van de dingen kunnen afleiden. Dit is de intuïtie of kennis van de derde soort.
|