LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

       SPINOZA: GOD-WERELD-LEVEN 

  HET MYSTERIE  

De Spinozistische wereldleer heeft haar uitgangspunt in de wezenseenheid van al wat is, in de goddelijke bestaansgrond, het Alene, de absolute Oneindigheid.

Anderzijds is de levensleer van het Spinozisme eindpunt van 's mensen ontwikkelingsgang het opgaan van het zelfbewustzijn van de mens in de alomvattende eenheid der goddelijke Rede, een gesteldheid van de geest, volgend op zijn inzicht in zichzelf en zijn verband in de goddelijke Orde.

De gedachte van Eenheid, waarin de betrekking tussen het een en het andere - God en wereld, mens en God - is weggevallen, is aanvang en einde van de Spinozistische denkrichting en in zoverre overschrijdt zij de grenzen van redelijk begrijpen is de onderscheiding tussen het een en het andere, waarin ook het zelfbewustzijn van de geest als onderscheiding van subject en object van denken zich uit, zo dat het opgaan van beide tot een, het diepste zwijgen van het niet-meer-weten is.

Hier wordt hetgeen niet redelijk kan worden begrepen, betrokken op een idee, het Ene, dat als zodanig een symbolische idee is, de sluitsteen van redelijk inzicht.

De onmogelijkheid om het Alene, dat niet anders dan in religieuze gemoedsstemming kan worden beleefd, redelijk te begrijpen, dwingt tot de erkenning van het Mysterie als de ware, dat is alzijdige, Werkelijkheid en goddelijke Volkomenheid.

Hetgeen 's mensen redelijk begrip met betrekking tot het inzicht in de goddelijke Oneindigheid vermag, is, voor zover het redelijk is, waar, maar tot deze waarheid behoort tevens het inzicht in de beperktheid van de redelijke kennis, die het oneindig Geheel, waarvan 's mensen denken slechts een openbaringswijze is, uiteraard niet kan omvatten. Het uitgangspunt van de Spinozistische beschouwingswijze brengt de gedachte mede, dat de goddelijke Aleenheid zichzelf denkt als het Zelfbewustzijn Gods, waarin de wereldorde zich ontvouwt, de bron der wereldwording in de mystische Aleenheidsleer van het Spinozisme.

De verhouding tussen het Alene en het proces zijner oneindige openbaring gaat overigens het redelijk begrip van de mens te boven en daarom vindt deze verhouding haar uitdrukking in een symbolische idee, waarop de eenheid en de tweeheid van goddelijke Al-eenheid en wereld betrokken wordt, een symbolische idee, die in de taal der mystische beschouwingswijzen als Liefde wordt aangeduid: 'Wo noch zwei sind, da ist die Liebe nicht' (Eckhart).

God, die zichzelf in zijn oneindigheid denkt, heeft zijn eigen volkomenheid lief en het is deze Liefde van God tot zichzelf, welke het dynamische principe van wereldwording en wereldorde is.

Aldus in de Spinozistische wereldleer.

In de levensleer doet zich hetzelfde voor in omgekeerde orde.

Hier is het symbool van de mystische Godsliefde geen uitgangspunt, maar voleinding van 's mensen ontwikkelingsgang: de scheiding tussen mens en God maakt plaats voor het opgaan van de mens in het goddelijk wezensverband.

Deze gesteldheid des geestes, welke het redelijk inzicht in het Goddelijke, dat nog berust op de distantie van mens en God, te boven gaat, is in de Spinozistische beschouwingswijze eveneens door de symbolische idee van geestelijke Godsliefde uitgedrukt.

De kringloop, welke een kenmerk is van de mystische beschouwingswijzen, voltrekt zich ook in het Spinozisme: de symbolische idee der Eenheid is uitgangspunt en tevens einde.

Tussen beide in ligt enerzijds de wereldwording uit de goddelijke Aleenheid, de ontvouwing der wereldorde in het goddelijk Bewustzijn, anderzijds de ontwikkeling van 's mensen inzicht als terugvloeien tot en ten slotte opgaan in God, de mens, die van zichzelf en het Andere niet meer weet, maar alleen openbaringswijze is van de goddelijke Rede.

De hieronder volgende Spinozistische gedachten zijn zo gerangschikt, dat eerst de goddelijke Volkomenheid en absolute Oneindigheid tot uitdrukking wordt gebracht, welke als zodanig de mens beleeft, maar waarin hij geen alzijdig redelijk inzicht kan verkrijgen.

Het inzicht in God als de Volkomenheid en volstrekte Oneindigheid zelve, is alleen in de goddelijke Zelfkennis gegeven, maar blijft voor de mens het Mysterie.

Want het menselijk inzicht beperkt zich tot hetgeen hij redelijk vermag te doorschouwen, waarbij de mens gebonden blijft aan de scheiding tussen zichzelf als drager van redelijk inzicht en het Goddelijke.

Deze grens van redelijk inzicht wordt aangeduid in de Spinozistische gedachten, die onder de omschrijving 'God en mens' en 'Mens en God' zijn vermeld: Enerzijds het Goddelijke, dat zich in de mens openbaart, anderzijds de mens, die zich in God begrijpt.

De tweeheid van God en mens is hier als voorwaarde voor redelijk inzicht nog behouden. Maar tenslotte komt in de mystischen kringloop de eenheid van het opgaan van de mens in God tot uitdrukking.

De mens, in het wereldproces gedacht als schakel in het verband der goddelijke Rede, denkt zich zijnerzijds als openbaring dier Rede, om aldus in het Mysterie van de goddelijke Eenheid op te gaan.

De geestelijke Godsliefde is de symbolische idee van deze Eenheid van mens en God.

GOD ALS HET VOLSTREKT ONEINDIGE.

Niets is er, van welks bestaan wij meer verzekerd kunnen zijn dan van het volstrekt oneindig en volkomen Wezen, dat is van God.

God is het volstrekt Oneindige; niet echter het oneindige in een bepaald opzicht, waaraan overigens oneindig vele kenmerken zouden kunnen worden ontzegd.

Het wezen van het volstrekt Oneindige kan in geen enkel opzicht als beperking begrepen worden.

God bestaat uit een oneindig aantal wezenskenmerken, waarvan elk eeuwigheid en oneindigheid uitdrukt.

Indien God ter wille van een doel handelde, zou hij zich noodzakelijk op iets richten, wat hem ontbreekt.

Al wat is, is in God en niets kan zonder God bestaan of begrepen worden.

In het Eeuwige bestaat geen wanneer, geen vroeger en geen later en daarom kan God in zijn volkomenheid niet voor zijn openbaringen bestaan hebben, noch zonder deze bestaan.

ONKENBAARHEID VAN GODS VOLKOMENHEID.

Gods bestaan is eeuwige waarheid; God is onveranderlijk.

God kan noch tot grotere, noch tot geringere volkomenheid overgaan.

Het Werkelijke is het Volmaakte.

God denkt het Oneindige op oneindige wijzen, dat is, God vormt een idee van zijn wezen en van alles, wat daaruit met noodwendigheid voortvloeit.

Het inzicht, dat tot Gods wezen behoort, kan niet anders dan in naam met 's mensen inzicht overeenkomen.

De mens kan geen andere verschijnselen gewaarworden of begrijpen dan lichamen en openbaringswijzen van denken.

God heeft een oneindig aantal wezenskenmerken.

's Mensen geest kan slechts in twee wezenskenmerken Gods (Denken en Aanschouwing) inzicht erlangen.

Ik beweer niet God volkomen te kennen, maar slechts enkele zijner wezenskenmerken, niet alle, zelfs niet het grootste deel.

Ik zeg niet dat wij God zo hij is moeten kennen maar het is ons genoeg dat wij hem, om met hem verenigt te zijn, enigszins kennen.

GOD EN MENS.

Al wat is, is in God en is zover van hem afhankelijk, dat het zonder God niet bestaan noch begrepen worden.

God is als grond der dingen in dezelve en niet daarbuiten.

's Mensen wezen bestaat uit bepaalde openbaringswijzen van wezenskenmerken Gods. 

MENS EN GOD.

Hoe meer de mens op de weg van doorschouwend inzicht is voortgeschreden, des te beter zal hij zichzelf en God verstaan.

Voor zover 's mensen geest zichzelf en het lichaam onder het gezichtspunt van eeuwigheid begrijpt, heeft hij noodwendig inzicht in de goddelijke Orde en weet hij zich in en door haar bepaald.

Uit 's mensen doorschouwend inzicht ontspringt noodwendig de geestelijke Liefde tot God, namelijk de geestelijke Liefde tot God, namelijk de overgang van de mens van geringere tot grotere volkomenheid, verbonden met de idee Gods als grond daarvan. 

'S MENSEN OPGANG IN GOD.

God is het volstrekt Oneindige en is deswege van zijn oneindige volkomenheid, zichzelf als grond dier volkomenheid denkend.

Zo heeft God zichzelf lief met een oneindige geestelijke Liefde.

De geestelijke Liefde van de mens tot God is Gods Liefde zelf, waarmede God zichzelf bemint, niet voor zover hij oneindig is, maar voor zover hij zich in het wezen van 's mensen geest, beschouwd onder het gezichtspunt van eeuwigheid, openbaart.

De geestelijke Liefde van de mens tot God is een deel van de oneindige Liefde, waarmede God zichzelf bemint.

Voor zover God zichzelf bemint, heeft hij ook de mensen lief en daarom is de Liefde van God tot de mensen en de geestelijke Liefde van de mens tot God een en dezelfde.