|
SPINOZA: GOD-WERELD-LEVEN HET SCHEPPIINGPROBLEEM Het grondprobleem van de
Spinozistische wereld- en levensbeschouwing is derhalve aldus te stellen: op welke wijze
kan de mens de gedachte van de volstrekte Oneindigheid als het dragend beginsel van
wereld en leven verstaan? Hoe kan uit de gedachte van de volstrekte
Oneindigheid het bestaan van wereld en leven worden begrepen? Het betreft hier in de eerste plaats
datgene, wat veelal het 'scheppingsprobleem' genoemd wordt. Aangezien de gedachte van de
volstrekte Oneindigheid dezelfde is als die der Al-eenheid, omdat alle veelheid en zelfs
de tweeheid van God en wereld (het zogenaamde dualisme) in strijd is met de gedachte van
volstrekte Oneindigheid, kan de Spinozistische Godsidee niet anders dan als het
niet-onderscheiden Aleene symbolisch worden uitgedrukt.
Is het als zodanig niet-onderscheiden
Aleene het uitgangspunt, dan kan dit als beginsel van wereldbeschouwing alleen worden
begrepen, voor zover tevens de gedachte wordt aanvaard, dat in het Aleene zich de
goddelijke Oneindigheid als Zelfbewustzijn Gods openbaart. Want van de Aleenheid, het
Goddelijke, ligt de diepste en laatste grond van de mogelijkheid om het bestaan der wereld
in en uit de goddelijke Oneindigheid te begrijpen. Met het goddelijk Zelfbewustzijn is
de grondslag gelegd voor het begrip van een ontwikkeling van de wereld uit God.
Al blijft de volheid van de
goddelijke Zelfkennis voor de redelijke bezinning van de mens een mysterie, in enkele van
zijn openbaringen is dit Zelfbewustzijn voor 's mensen begrip toegankelijk, voor zover
namelijk de goddelijke wezenskenmerken van Denken en vormgevende Aanschouwing betreft. Het goddelijk Denken denkt de wereld
in haar eenheid en verscheidenheid, de goddelijke Aanschouwing vormt al wat in wereld en
leven gestalte heeft. In deze beide wezenskenmerken, waarin
het goddelijk Zelfbewustzijn zich voor redelijke bezinning openbaart, ontvouwt God uit
zichzelf de wereld als een proces van denken en vormgeving. Zo is de wereld in haar ware
werkelijkheid op te vatten als de orde van geestelijke en lichamelijke natuur, zoals zij
in het eeuwig verband van het goddelijk Bewustzijn is gevat.
De Aleenheid van het Goddelijke sluit
de gedachte aan niet verwerkelijkte doelstellingen Gods uit, daar een niet verwerkelijkte
mogelijkheid een beperking is van het volstrekt Oneindige en Aleene. Daarom kan een schepping in de tijd,
die een bepaalde aanvang heeft en mitsdien niet eeuwig is, volgens Spinozistische
beschouwingswijze niet worden aanvaard, evenmin als de vrijheid van God anders kan
worden begrepen dan als de noodwendigheid Gods, waarmede hij zijn eigen vermogen alzijdig
openbaart. Voert de gedachte van de volstrekte oneindigheid Gods als het Aleene tot de aanvaarding van het goddelijk Zelfbewustzijn als uitgangspunt der wereldbeschouwing, zo sluit de erkenning van het goddelijke Zelfbewustzijn als grond der wereldorde noodwendig Denken en vormgevende Aanschouwing in, volgende uit het wezen Gods, wiens Zelfbewustzijn zich daardoor in de wereld openbaart van eeuwigheid her tot eeuwigheid toe.
|