|
SPINOZA LICHAAM EN BEWUSTZIJN VAN DE MENS Het Zijn manifesteert zich in een
oneindig aantal dingen, op een oneindig aantal wijzen uitgedrukt. Wat zich in de uitdrukkingswijzen
openbaart is dus steeds hetzelfde, enige Zijn, zij het steeds op een andere wijze tot
uiting gebracht. In het Ruimtelijk en het Bewustzijn
komt derhalve hetzelfde tot uitdrukking, enerzijds het Zijn als oorzaak en inhoud van de
ruimtelijkheid, anderzijds het Zijn als bewustzijn van het Zijn als oorzaak en alles wat
in het Zijn vervat is, dus ook als ruimtelijkheid. Het Bewustzijn is dus o.a. het
bewustzijn van het ruimtelijke. De bestaanswijzen in het Bewustzijn zijn dan ook niet veroorzaakt door de overeenkomstige bestaanswijzen in het Ruimtelijk, of andersom, daar elke bestaanswijze uit haar eigen uitdrukkingswijze voortvloeit.
Indien het oorzakelijk verband van de
bestaanswijzen in het Bewustzijn gelijk is aan dat van de bestaanswijzen in het
Ruimtelijke is dit dus niet het gevolg van het feit dat de ene de andere veroorzaken, doch
daaraan toe te schrijven dat beide bestaanswijzen hetzelfde tot uitdrukking brengen,
hetzelfde zijn, op een andere wijze uitgedrukt. Elk verschijnsel in het Ruimtelijke
correspondeert derhalve met een overeenkomstig verschijnsel in het Bewustzijn. De waarneming leert ons dat de mens
bestaat uit een lichaam en een bewustzijn, vervuld van begrippen, verlangens, gevoelens
enz. Wij zijn er ons tevens van bewust dat
het menselijk lichaam eindig is, d.w.z. dat daarnaast een eindeloos aantal andere
menselijke lichamen bestaat, terwijl dit lichaam op een bepaald ogenblik zijn bestaan
heeft aangevangen en eens zal teniet gaan. Tevens geven wij er onze rekenschap
van dat het menselijk lichaam in de ruimte, als ruimtelijk verschijnsel, wordt aangenomen. Aangezien alles wat is een oneindige
of eindige bestaanswijze in de uitdrukkingswijzen is, is het menselijk lichaam derhalve
een eindige bestaanswijze in de uitdrukkingswijze van het Ruimtelijke. Zo is het menselijk bewustzijn de
hiermede corresponderende eindige bestaanswijze in de uitdrukkingswijze van het
Bewustzijn, en wel het bewustzijn van het menselijk lichaam.
Evenals het menselijk lichaam het
Ruimtelijke op een bepaalde en beperkte wijze tot uitdrukking brengt, openbaart het
menselijk bewustzijn het Bewustzijn op een overeenkomstige bepaalde en beperkte wijze. Uit een beschouwing van de verhouding
van het menselijk lichaam tot de totale inhoud van het Ruimtelijke kan de verhouding van
het menselijk bewustzijn tot het Bewustzijn worden begrepen. Het menselijk lichaam is echter niet
steeds van dezelfde hoedanigheid, verkeert niets steeds in dezelfde toestand, aangezien
het lichaam op velerlei wijzen door bemiddeling van de zintuigen met andere ruimtelijke
verschijnselen in contact treedt. Dit contact brengt wijzigingen in de
toestand van dat lichaam teweeg. Aangezien lichaam en bewustzijn steeds volkomen met
elkander corresponderen en het bewustzijn het bewustzijn van het lichaam is, zal ook de
hoedanigheid van het menselijk bewustzijn aan velerlei wijzigingen onderhevig zijn. Nu is de gewijzigde toestand waarin
een lichaam wordt gebracht de resultante van de aard van dit lichaam en van die van het
uitwendige voorwerp dat hierop heeft ingewerkt. Deze gewijzigde toestand sluit
derhalve de aanwezigheid van het uitwendige voorwerp in zich, zodat ook in het menselijke
bewustzijn naast het menselijk lichaam dit uitwendige voorwerp aanwezig moet zijn.
De mens is zich dus bewust van de
aanwezigheid van zijn lichaam zowel als van alles wat op de toestand van het lichaam
invloed uitoefent, d.w.z. alles wat door middel van de zintuigen tot het menselijk lichaam
doordringt. Hoe meer dus een lichaam voor
beïnvloeding door uitwendige voorwerpen vatbaar is, des te groter zal de inhoud zijn van
het bewustzijn dat met dat lichaam correspondeert. Nu dient hierbij nog het volgende
bedacht te worden. Het Bewustzijn als uitdrukkingswijze
is het bewustzijn van het Zijn in al zijn verschijningen. Tot deze verschijningen behoort
echter het Zijn als Bewustzijn. Ook van het Bewustzijn bestaat
derhalve in het Bewustzijn een bewustzijn, dat het Zelfbewustzijn genoemd kan worden. Zo gaat ook het menselijk bewustzijn,
dat immers deel en verschijning is van het Bewustzijn, met het menselijke bewustzijn
gepaard. Is dus het menselijk bewustzijn het
bewustzijn van de aanwezigheid van het menselijk lichaam en daarmede van uitwendige
voorwerpen die de aard van dat lichaam beïnvloeden, zo is het menselijk zelfbewustzijn
het bewustzijn van de aanwezigheid van dit bewustzijn.
M.a.w. de mens is zich ervan bewust
dat hij zijn lichaam en uitwendige voorwerpen waarneemt. Aangezien de verhouding tussen
zelfbewustzijn en bewustzijn dezelfde is als die tussen bewustzijn en lichaam geldt het in
het hiernavolgende omtrent het bewustzijn gezegde mutatis mutandis eveneens voor het
zelfbewustzijn. Het menselijk bewustzijn is derhalve beperkt tot het bewustzijn van het lichaam enerzijds en tot het bewustzijn van bewustzijn anderzijds. Alhoewel dus het Zijn zich in een
oneindig aantal uitdrukkingswijzen openbaart, is het de mens uit de aard van zijn wezen
slechts gegeven twee hiervan te kennen, t.w. het Ruimtelijke en het Bewustzijn. Uit hetgeen reeds hierboven werd
gezegd volgt, dat het menselijk bewustzijn in slechts zeer beperkte mate deel uitmaakt van
het Bewustzijn. Immers, het Bewustzijn is de
volledige uitdrukking op deze wijze van de gehele inhoud van het Zijn. Het menselijk bewustzijn drukt
hiervan slechts een zeer gering deel uit, een deel dat staat tot het geheel als het
menselijk lichaam tot het gehele ruimtelijke Zijn. Wat het bewustzijn van het menselijk
lichaam zelf betreft, zelfs dit kan niet volledig genoemd worden.
Immers, het menselijk lichaam is op
zichzelf een samenstel van een groot aantal lichamen (organen, bestanddelen van het bloed,
enz.), die alleen door het aanwezig zijn van een bepaalde onderlinge verhouding geacht
worden het menselijk lichaam samen te stellen. Alleen in die verhouding is de mens
zich dus van deze delen bewust, doch niet voor zover zij op andere wijze, los van hun
functie als samenstellende delen van het menselijk lichaam, bestaan. Voorts is een bepaald menselijk
lichaam, als eindige bestaanswijze, de resultante van een eindeloze reeks van eindige
bestaanswijzen die tenslotte aan dit bepaalde menselijke lichaam het aanzijn hebben
geschonden. Aangezien de volledige kennis van
iets de kennis veronderstelt van zijn oorzaak, is ook uit hoofde hiervan het bewustzijn
van het menselijk lichaam niet volledig te noemen. Dat ook uitwendige voorwerpen niet
volledig tot bewustzijn komen, d.w.z. niet naar hun ware wezen in het bewustzijn gekend
worden is duidelijk als men bedenkt, dat het bewustzijn het bewustzijn is van het
menselijk lichaam en zijn toestanden, en uitwendige voorwerpen dus slechts in zoverre in
het bewustzijn aanwezig zijn als zij het lichaam in een bepaalde toestand hebben gebracht,
een toestand die de resultante is van de aard van het menselijk lichaam en die van de
uitwendige voorwerpen. De mens heeft dus geen bewustzijn van
uitwendige voorwerpen zoals deze op zichzelf zijn, dus afgezien van de wijze waarop zij
het menselijk lichaam beïnvloeden.
Deze kennis bestaat alleen in het
Bewustzijn, waarin alle verschijningsvormen van het zijn volledig tot uitdrukking komen. Dit alles wordt nog duidelijker als
men bedenkt dat het volledige bewustzijn, het bewustzijn van het ware wezen van de dingen
alleen in het Bewustzijn wordt aangetroffen, dat zich van elk ding bewust is, waarin elk
ding aanwezig is tegelijk met al het andere dat de inhoud van het Zijn uitmaakt. Alleen daar dus is een bewustzijn van
de werkelijke zijnsinhoud (het werkelijke wezen) van de dingen, tegelijk en in
vergelijking met al het andere dat in het Zijn begrepen is, aanwezig. De mens daarentegen is zich van de
dingen bewust vanuit het beperkte standpunt dat de consequentie is van de beperkte
zijnsinhoud van zijn lichaam en het bewustzijn daarvan. Alleen het Bewustzijn ervaart de
dingen zoals ze werkelijk zijn. Het menselijk bewustzijn een zeer
partieel aspect daarvan, een deel dat wordt weergegeven door de verhouding eindige
bestaanswijze, veroorzaakt door een eindeloze keten van andere eindige bestaanswijzen, tot
het eeuwige en oneindige Ruimtelijke. Dit is de negatieve kant aan
het bewustzijn; de positieve is deze, dat het toch ook, zij het op beperkte wijze,
aan het Bewustzijn uitdrukking geeft.
Wij zullen thans nagaan welke
consequenties deze laatste visie op het menselijk bewustzijn heeft. Het eerste waarin het bewustzijn zich
openbaart is de voorstelling. Er moet eerst een voorstelling zijn
van iets voordat andere bewustzijnsverschijnselen hieromtrent mogelijk zijn, zoals liefde,
begeerte enz. Er is dus geen liefde, begeerte enz.
zonder voorstelling, maar er kan wel een voostelling bestaan zonder liefde, begeerte enz. Deze voorstelling dient niet verward
te worden met de lichamelijke indruk die door een uitwendig voorwerp wordt teweeggebracht. Deze indruk is een verandering van de
lichaamstoestand. De overeenkomstige voorstelling is
het bewustzijn van de aanwezigheid (het zijn of bestaan) van het uitwendige voorwerp. De eerste is een bestaanswijze in de
uitdrukkingswijze van het Ruimtelijke, de tweede een bestaanswijze in de uitdrukkingswijze
van het Bewustzijn. De voorstelling in het Bewustzijn, de
voorstelling van het Zijn als oorzaak en van alles wat uit deze oorzaak voortvloeit, een
oneindig aantal dingen, op een oneindig aantal wijzen uitgedrukt, geeft de dingen in hun
ware en volledige wezen en in hun ware onderlinge verhouding weer.
De voorstelling in het Bewustzijn van
een bepaald menselijk lichaam is derhalve een voorstelling die gepaard gaat met
voorstellingen van het ware wezen van alles wat naast dit menselijk lichaam bestaat, het
Zijn als oorzaak en gevolg in zijn uitdrukkingswijzen, oneindige en eindige
bestaanswijzen. De voorstelling in het menselijk
bewustzijn is de voorstelling van het menselijk lichaam zonder meer. Hieraan ontbreken dus de
voorstellingen van alles wat niet op dit lichaam inwerkt en, zoals wij gezien hebben, van
het ware wezen van het menselijk lichaam zelf en van alles wat door middel van de
zintuigen op de toestand van dit lichaam invloed uitoefent. Doch Bewustzijn en menselijk
bewustzijn zullen in bepaalde voorstellingen kunnen overeenstemmen. Niet, zoals gezegd, in voorstellingen
van het ware en volledige wezen van het lichaam, de samenstellende delen daarvan en alles
wat is, dus zowel aan dit lichaam, zijn delen als aan alles wat daarnaast bestaat, gemeen
is. Dat dit nooit het wezen der dingen
uitmaakt is duidelijk als men bedenkt dat onder het wezenlijke van iets juist dat verstaan
wordt, waardoor het zich van andere dingen onderscheidt. Dit gemeenschappelijk, dat zowel in
het menselijk lichaam als in alle uitwendige voorwerpen, waarmede het in contact komt,
aanwezig is zal ook aanwezig zijn in alle indrukken die het menselijk lichaam van
uitwendige voorwerpen ontvangt, aangezien die indrukken het resultaat zijn van de aard van
het menselijk lichaam en die van uitwendige voorwerpen. De voorstellingen van alle toestanden
waarin het menselijk lichaam kan verkeren zullen dit gemeenschappelijke in zich bevatten
en dus zal de mens zich ervan bewust zijn dat een bepaalde, hem bekende eigenschap van
zijn lichaam aan alle dingen gemeen is, m.a.w. hij zal in zoverre een met de werkelijkheid
overeenstemmende voorstelling van de dingen hebben of hij zal in zoverre deze dingen
begrijpen. Hieruit volgt dat de voorstellingen
of begrippen van dat, wat in alles aanwezig is, aan alle mensen gemeen zijn. Op dezelfde wijze kan betoogd worden dat wat het menselijk lichaam gemeen heeft met bepaalde uitwendige voorwerpen, die op het lichaam inwerken, ook door de mens begrepen zal worden, waaruit volgt dat de mens des te beter in staat is om te begrijpen, naarmate zijn lichaam meer met andere voorwerpen gemeen heeft.
|