LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

       SPINOZA: INLEIDING IN DE WIJSBEGEERTE 

  LICHAAM EN ZIEL  

Hoe ziet Spinoza het verband tussen lichaam en ziel?

Descartes had de substantie bepaald als datgene dat om te bestaan niets anders behoeft dan zichzelf.

Dus feitelijk is er volgens hem maar een ongeschapen substantie: God. Descartes onderscheidde echter, zoals we zagen, (omdat hij zowel het lichamelijke als denkende zijn, dat van God afhankelijk is en zijn tussenkomst behoeft om te bestaan, 'substantie' noemt), drie van deze:

1. de ongeschapen denkende substantie d.i. God.

2. een geschapen denkende substantie.

3. een geschapen lichamelijke substantie.

Deze laatste sluiten elkaar uit, d.w.z. het wezenskenmerk van het denkende en dat van het stoffelijke, uitgebreide hebben niets hebben niets met elkaar gemeen.

De attributen en hun substanties zijn volkomen identiek, omdat volgens Descartes het substantiële in het wezenskenmerk a.h.w. opgaat.

Spinoza gaat van een andere onderstelling uit.

Ook hij verstaat onder substantie datgene, dat in zich en door zich wordt begrepen, m.a.w. datgene welks begrip het begrip van een andere zaak door hetwelk het gevormd moet worden, niet behoeft.

De substantie heeft dus haar oorzaak in zichzelf.

Echter er is, volgens hem, maar een substantie, God, het absoluut oneindig zijnde, en dit openbaart zich in een oneindig aantal attributen.

Het Absolute moet bestaan, het is de volledige werkelijkheid en aan het volmaakte en oneindige wezen moet een oneindig aantal wezenskenmerken worden toegeschreven.

Van dit oneindig aantal attributen kennen wij mensen er slechts twee: het denken, dat voor Spinoza gelijk is aan het psychische, en de uitgebreidheid, dat is het stoffelijke.

Volgens Descartes waren het denken en het uitgebreide 'substanties', welker wezenskenmerken geheel aan hen identiek waren.

Bij Spinoza is er maar één Substantie.

Hij noemt deze 'God', omdat hij voor het hoogste en volmaakte, eeuwige en alomvattende geen ander woord ter beschikking had.

Zijn Godsvoorstelling onderscheidt zich echter volkomen van die van de traditionele kerkelijke en metafysische, omdat Spinoza God niet slechts gelijk deze als Geest beschouwt, maar ook als uitgebreidheid, als stof.

Immers wij kennen de natuur, die met God identiek gedacht moet worden, in twee wezensvormen: denken, dat is voor hem het psychische, en stof, dat is het uitgebreide.

Spinoza verwerpt diens dualisme; hij is de typische monist, die de wezenskenmerken Gods in het ene, alomvattende a.h.w. oplost.

God is volgens Spinoza 'aller dingen oorzaak'.

De wet van oorzaak en gevolg (causaliteit) is in al wat God is geldende en vindt haar uitdrukking in de verschillende attributen.

Een bepaalde reeks van oorzaken en gevolgen wordt in alle attributen op overeenkomstige wijze uitgedrukt.

Maar aangezien het psychische, het denken, nimmer op het uitgebreide, het stoffelijke kan inwerken, lopen de reeksen van oorzaken en gevolgen naast elkaar, of anders gezegd 'parallel'.

Spinoza drukt dit zo uit: de volgorde en het verband der dingen zijn dezelfde als de volgorde en het verband der voorstellingen.

Hoe bewijst Spinoza dit?

'De voorstelling (idee) van elk veroorzaakt ding hangt af van de kennis der oorzaak waarvan het een gevolg is,' zegt hij.

Alles behoort tot één Substantie; de denkende en de uitgebreide substantie is een en dezelfde, nu eens van de ene, dan weer van de andere zijde beschouwd (zoals een en hetzelfde voorwerp, bijv. een lepel, van binnen in de uitgebreidheid, dus het stoffelijke, en de voorstelling (gedachte) van die wijziging (= het psychische, dat daarmee 'parallel' loopt) een zelfde zaak, echter op tweeërlei wijze uitgedrukt.

Een cirkel b.v. die in werkelijkheid bestaat en van die een voorstelling ook in God bestaat, is een en dezelfde zaak van verschillende zijden beschouwd en daarom, hetzij we de wereld als denking, hetzij als uitgebreidheid beschouwen, hetzij als iets anders, we zullen steeds een en dezelfde volgorde of een en dezelfde aaneenschakeling van oorzaken ontdekken.

Het gevolg van deze opvatting is een albezieling.

Immers van enkele dingen is er een idee of voorstelling in God dus een psychisch correlaat aan te nemen.

Daarom zegt Spinoza 'alle enkelingen zijn, al is het ook in verschillende mate bezield'.

Want evenals van de voorstelling van het menselijk lichaam, bestaat natuurlijk van elk ander ding een voorstelling bij God, waarvan God de oorzaak is en dus moet alles wat we gezegd hebben noodzakelijk ook gelden van de voostelling van andere zaken.

Het volgende schema zal het gezegde kunnen verduidelijken:

God = Substantie met oneindig vele wezenskenmerken (attributen) waarvan wij er twee kennen:

1. denken

2. uitgebreidheid

Wat stelt Spinoza parallel?

Niet zoals het latere parallellisme hersenverschijnselen met het gelijktijdige bewustzijnsproces, maar een object van kennis en de inhoud der kennis, die een denkend wezen van dat object kan bezitten.

In zijn diepste grondslagen betekent het parallellisme van Spinoza niets anders dan de logische construeerbaarheid van het wereldgebeuren.

Wat hij zeggen wil is dit: wanneer men een reeks van oorzakelijk verbonden verschijnselen beschouwt, dan kan men daarnaast altijd een reeks van logisch verbonden begrippen denken, waarin van de ontwikkeling der eerste rekenschap wordt gegeven; er bestaat een logica der feiten; naast het vaststellen van het 'dat' is er altijd plaats voor en antwoord op het 'waarom'.

Geheel in den geest van zijn tijd vereenzelvigt Spinoza twee geheel verschillende begrippen n.l. 'causa' = orzaak en 'ratio' = reden of anders gezegd: hij vereenzelvigt het feit dat iets gebeurt, met de reden waarom iets gebeurt

Een eenvoudig voorbeeld:

Stel ik kom in een vertrek, waarin een dode ligt, dan kan ik de oorzaak van zijn dood opmaken uit het feit, dat hij een schotwond in zijn slaap vertoont, maar de reden waarom is daarmee nog niet gegeven, ja kan steeds, al ga ik in de causaal verbonden reeks feiten zo ver mogelijk terug, een mysterie blijven.

Alleen voor de Godheid vallen grond en reden samen.

Hoe komt het nu, dat Spinoza het onjuiste van deze vereenzelviging van oorzaak en reden niet heeft ingezien?

Omdat hij als echte rationalist zijn voorbeelden steeds uit de wiskunde kiest.

In de wiskunde valt inderdaad de oorzaak van de veranderingen der verschillende figuren samen met de reden waarom deze zo en niet anders kunnen zijn.