LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

       SPINOZA 

  RUIMTELIJK ZIJN EN BEWUSTZIJN  

De mens die zich tegenover de wereld plaatst is zich ervan bewust dat hij velerlei zaken waarneemt, enerzijds 'buiten' zich, mensen, dieren planten, sterren, anderzijds 'in' zich, begrippen, gevoelens, verlangens enz., alle dingen die, hoezeer ook onderling verschillend, dit gemeen hebben dat zij zich onderscheidenlijk in de ruimte (buiten ons) en in het bewustzijn (in ons) bevinden.

De vraag of, en zo ja welk verband bestaat tussen hetgeen buiten en in ons is, of bijv. het eerste het tweede of het tweede het eerste veroorzaakt, behoeft hierbij niet gesteld te worden aangezien onafhankelijk daarvan vaststaat dat een boom en de voorstelling of het begrip in ons van die boom twee verschillende zaken zijn waarvan de ene buiten ons, als een in de ruimte aanwezig iets, wordt waargenomen en de andere in ons, als een in ons bewustzijn aanwezig iets.

Nog een andere eigenschap hebben de aldus door onze waargenomen dingen gemeen, n.l. dat zij beperkt zijn.

Wij noemen een boom bijv. beperkt omdat wij naast deze boom een oneindig aantal andere bomen, natuurverschijnselen en voorwerpen waarnemen, die zich alle in de ruimte en die daarmede de ruimte aan ons openbaren.

Een boom is derhalve beperkt omdat hij de ruimte slechts op een beperkte wijze tot uitdrukking brengt.

Zo sluit iedere beperking een ontkenning in zich en wel een ontkenning van het bestaan of zijn dat buiten die gegeven beperking gelegen is.

Het ruimtelijk verschijnsel 'boom' veronderstelt derhalve een onbeperkt ruimtelijke Zijn, waaraan alles wat ruimtelijk is op een bepaalde en beperkte wijze uitdrukking geeft.

Zo ligt aan alle verschijnselen buiten ons het onbeperkte ruimtelijke Zijn ten grondslag, dat zich in een oneindig aantal ruimtelijke verschijnselen openbaart.

Op dezelfde wijze veronderstelt een bepaald en beperkt begrip in het menselijk bewustzijn een volstrekt onbeperkt Bewustzijn dat zich in alle afzonderlijke bewustzijnsverschijnselen manifesteert.

Alle dingen zijn dus terug te brengen tot manifestaties van het onbeperkte ruimtelijke Zijn en Bewustzijn, die zich op een oneindig aantal wijzen aan de menselijke waarneming openbaren.

Het ruimtelijk Zijn en het Bewustzijn zijn dus als zodanig, d.w.z. in hun soort, oneindig; van beperking kan hier alleen nog sprake zijn in zoverre als het ruimtelijk Zijn alleen ruimtelijk zijn is en het Bewustzijn en eventuele andere vormen van Zijn uitsluit, evenals het Bewustzijn alleen het bewuste Zijn is en het ruimtelijk Zijn en mogelijke andere zijnsvormen er buiten vallen.

Tot dit inzicht gestegen zal de denkende mens uit de begrippen ruimtelijk Zijn en Bewustzijn moeten komen tot de erkenning van een Zijn dat niet alleen in zijn soort, doch volstrekt oneindig is, dat aan alle bijzondere zijnsvormen ten grondslag ligt, dat alles in zich sluit, alles omvat en waarbuiten dus niets kan bestaan waarin het begrepen en waarvan het een uitvloeisel zou kunnen zijn. 

HET ZIJN. DE UITDRUKKINGSWIJZEN. DE BESTAANSWIJZEN.

Buiten het volstrekt oneindige Zijn is dus niets bestaanbaar noch denkbaar, aangezien alles wat als bestaande voorgesteld of begrepen kan worden aan het Zijn uitdrukking geeft en er dus deel van moet uitmaken.

Er is derhalve ook niets buiten het Zijn denkbaar dat zijn oorzaak zou kunnen zijn.

Het Zijn is dus zijn eigen oorzaak, d.w.z. het Zijn is niet alleen een inhoud van een oneindig aantal zijnsvormen, doch tevens de oorzaak van alles wat is, niet alleen bestaan doch tevens vermogen tot bestaan, en wel beide eeuwig en oneindig aangezien buiten het Zijn niets bestaan kan dat het enigerlei beperking in omvang of duur zou kunnen opleggen.

Uit de absolute onbeperktheid van zijn wezen als vermogen tot bestaan en bestaan volgt dat het Zijn zich in een oneindig aantal dingen manifesteert, niet slechts op de wijzen van het ruimtelijk en het bewuste, doch op een oneindig aantal wijzen.

Het Zijn brengt derhalve zijn wezen als oorzaak en inhoud op een oneindig aantal wijzen tot uitdrukking.

De eerste door de mens waargenomen verbijzonderingen van het Zijn, waarin het op een bepaalde wijze oneindig tot uitdrukking komt noemen wij de uitdrukkingswijzen.

Van het oneindig aantal uitdrukkingswijzen is dus het Bewustzijn er een.

Het Bewustzijn is derhalve zowel het bewustzijn van het Zijn als oorzaak van alles wat is, en als zodanig in het Zijn begrepen is, als van alles wat uit deze oorzaak voortvloeit, een oneindig aantal dingen op een oneindig aantal wijzen tot uitdrukking gebracht.

Alles wat in de uitdrukkingswijzen begrepen is als tweede verbijzondering van het Zijn noemen wij bestaanswijzen.

De uitdrukkingswijzen behoeven uitsluitend het Zijn, de bestaanswijzen de uitdrukkingswijzen waarin zij begrepen zijn als oorzaak en verklaring.

Zo is het ruimtelijke een uitdrukkingswijze, omdat het uitsluitend in het Zijn gedacht kan worden en niets anders als oorzaak of verklaring veronderstelt.

Daarentegen is de beweging een bestaanswijze, aangezien zij zonder het ruimtelijke bestaanbaar noch denkbaar is.

De weg van het Zijn tot de bestaanswijzen is die van het alomvattende zijn tot het beperkte zijn.

Het Zijn is eeuwig en volstrekt oneindig.

De uitdrukkingswijzen zijn eeuwig en oneindig in haar soort, nl. als een der oneindige wijzen waarop het Zijn zich openbaart als oorzaak en als alles wat uit deze oorzaak voortvloeit.

De bestaanswijzen die rechtstreeks uit de uitdrukkingswijzen voortvloeien, die uitsluitend de uitdrukkingswijzen als oorzaak en verklaring van haar wezen en bestaan veronderstellen, openbaren een bepaald aspect der uitdrukkingswijzen, drukken derhalve de inhoud van het Zijn op een meer beperkte en bepaalde wijze uit, doch als zodanig zijn ook zij oneindig en eeuwig, aangezien zij aan het eeuwige en oneindige rechtstreeks uitdrukking geven en dit alleen op de wijze van de eeuwigheid en oneindigheid geschieden kan.

Deze bestaanswijzen noemen wij de oneindige bestaanswijzen.

Een ding dat in zijn soort beperkt is (d.w.z., dat daarnaast andere van die soort aanwezig zijn, zodat zij ieder voor zich die bepaalde wijze van bestaan of zijn niet volledig tot uitdrukking brengen) en een tijdelijk bestaan heeft kan derhalve niet rechtstreeks uit de uitdrukkingswijzen of de oneindige bestaanswijzen als oorzaak en verklaring worden afgeleid, aangezien aan deze oorzaak alleen een oneindig en eeuwig bestaan ontleend kan worden.

Deze dingen kunnen dus slechts veroorzaakt worden door andere dingen, die eveneens veroorzaakt in hun soort en tijdelijk beperkt zijn en deze weer door andere soortgelijke dingen en zo in het oneindige.

Deze dingen noemen wij de eindige bestaanswijzen.

Wel zijn ook zij in het Zijn en zijn uitdrukkingswijzen begrepen, aangezien immers niets wat is hierbuiten bestaan of gedacht kan worden, doch naast dit verband is tot haar verklaring een eindeloze reeks van, eveneens in het Zijn begrepen, eindige bestaanswijzen als oorzaak en gevolg nodig.

Bij het bovenstaande dient opgemerkt dat tijd, maat en getal, waaronder de eindige bestaanswijzen begrepen worden, geen wezenlijke eigenschappen van dingen uitmaken.

Immers, alles is in het Zijn vervat, geeft aan het Zijn uitdrukking en het Zijn is eeuwig, oneindig en enig.

Een eindige bestaanswijze in het ruimtelijke, als begrepen in en openbaring van het ruimtelijke, maakt deel uit van en geeft uitdrukking aan het eeuwige, oneindige en enige ruimtelijke, en kan als zodanig niet onder de categorieën van tijd, maat en getal worden begrepen.

Slechts wanneer eindige bestaanwijzen, in strijd met haar wezen, los van haar verband met het Zijn worden gedacht en op zichzelf gesteld worden, naast en tegenover andere, op dezelfde wijze beschouwde, eindige bestaanswijzen, zijn tijd, maat en getal op haar van toepassing, en alleen vanuit dit standpunt kunnen tijd, maat en getal gedacht worden.

Wezen en mogelijkheid van bestaan ontlenen de eindige bestaanswijzen aan het Zijn en zijn uitdrukkingswijzen.

Het bestaan als eindig en tijdelijk ding berust op een wijze van aanschouwing die eindige bestaanswijzen eigen is, en kan derhalve alleen uit en door de eindige bestaanswijzen zelf verklaard worden.

Uit het feit dat het Zijn zich in een oneindig aantal dingen, op een oneindig aantal verschillende wijzen uitgedrukt, manifesteert volgt dat er in het heelal van toeval geen sprake kan zijn, doch alles door een ijzeren noodzakelijkheid wordt beheerst, aangezien, gegeven het Zijn als oorzaak, hieruit alles wat als bestaande voorgesteld of begrepen kan worden met noodwendigheid voortvloeit'.

Dat wij deze noodzakelijkheid met betrekking tot de eindige bestaanswijzen veelal niet beseffen, waaraan de begrippen 'toevallig' en 'mogelijk' hun ontstaan te danken hebben, een eindige bestaanswijze de resultante is van een oneindig aantal andere eindige bestaanswijzen, en het de mens niet gegeven is deze eindeloze reeks van oorzaken te overzien.

Zo is dus alles wat is begrepen in en manifestatie van het eeuwige en oneindige, alomvattende Zijn, zich openbarende in de uitdrukkingswijzen als oneindige en eindige bestaanswijzen, en het aanzijn schenkend aan het uiterlijk beeld van het heelal hetwelk, hoe voortdurend zich ook wijzigend, toch in wezen steeds hetzelfde blijft.

Ruimtelijk Zijn en Bewustzijn, de beide wijzen waarop het Zijn zich aan de menselijke waarneming openbaart, drukken volgens Spinoza twee aspecten van het Zijn, en daarmede de hoogste werkelijkheid, uit, in tegenstelling tot de kritische beschouwingswijze die hierin slechts projecties ziet van het waarnemend subject, hun daarmede alle objectieve en absolute waarde ontzegt en concludeert tot de onkenbaarheid van het 'Ding an Sich'.

Ook hier weer weet Spinoza schijnbare tegenstellingen in een hogere eenheid te verenigen.

De onkenbaarheid van het 'Ding an sich' wordt ook door Spinoza toegegeven, in die zin dat alles wat bestaat op een oneindig aantal wijzen tot uitdrukking komt, en het de mens uit de aard van zijn wezen niet gegeven is van deze wijzen meer dan twee, ruimtelijkheid en bewustzijn, te kennen.

Van ieder ding blijven de mens derhalve 2 aspecten onbekend.

Doch aan de twee hem wel bekende uitdrukkingswijzen kent Spinoza absolute geldigheid en objectieve waarde toe.

Hij vermijdt hiermede de volledige sepsis die van de kritische filosofie het gevolg moet zijn en komt hierdoor tegemoet aan het werkelijkheidsbesef van de volledige mens, die meer dan alleen maar denker is.