LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

       SPINOZA: KOSMISCH BEWUSTZIJN 

  WEDERGEBOORTE: VERENIGING VAN DE ZIEL MET GOD  

Spinoza kan niet toegeven dat zonde en kwaad enige positieve realiteit zouden hebben, en nog veel minder dat iets tegen Gods wil in zou kunnen gebeuren.

Neen, het is slechts een onjuiste, menselijke manier van spreken wanneer beweerd wordt dat een mens tegen God kan zondigen of Hem beledigen.

En: Het universum wordt bestuurd door goddelijke wetten, die, anders dan de door mensen gemaakte, onveranderlijk en onschendbaar, zichzelf ten doel, geen werktuigen voor het bereiken van bijzondere oogmerken zijn.

De liefde tot God is 's mensen enig ware goed.

Van andere passies kunnen we onszelf bevrijden, maar niet van de liefde, omdat we wegens de zwakheid onzer natuur niet zouden kunnen bestaan indien we ons niet konden verheugen in iets dat ons kan sterken doordat we ermede verenigd zijn.

Alleen het kennen van God zal ons in staat stellen de leedbrengende hartstochten te onderwerpen.

Als de bron van alle kennis is dit het volmaaktste dat bestaat; en daar alle kennis afgeleid is van de kennis Gods, kunnen we God beter kennen dan onszelf.

Mettertijd voert deze kennis ons naar de liefde tot God, hetgeen betekent dat de ziel met Hem verenigd wordt.

De vereniging van de ziel met God is haar wedergeboorte, en daarin bestaat 's mensen onsterfelijkheid en vrijheid.

De laatste zin van dit citaat geeft, in absolute zin opgevat, de oplossing van het vraagstuk - want de vereniging van de ziel met God is: verlicht worden, wedergeboorte, en daarin is onsterfelijkheid en vrijheid.

Verder lezen we: 'de liefde tot iets eeuwigs en oneindigs echter weidt de ziel in loutere blijheid en alle droefheid is haar vreemd, wat ten zeerste begerenswaard is en met alle kracht behoort te worden nagestreefd'.

Dit is de Brahmische Gelukzaligheid - de vreugde die Whitman, Carpenter, Yepes en de overigen nooit moede werden te verheerlijken.

Verderop zegt Spinoza ons: Het hoogste goed echter is, zover te komen dat men, zo mogelijk, met andere enkelingen samen zulk een aard verkrijgt.

Hoedanig evenwel deze aard is, zullen wij te zijner plaatse uiteenzetten, waar dan blijken zal dat hij bestaat in het bewustzijn der eenheid van Geest en Natuur.

Maar zulk een bewustzijn kan niet bestaan zonder verlicht-zijn, terwijl aan de andere kant al degenen die tot Kosmisch Bewustzijn kwamen, het bezitten.

Zo verklaart Spinoza, liever dan op de gebruikelijke wijze te zoeken naar een kunstmatige uitlegging voor de overeenkomst van twee (schijnbaar) zo geheel verschillende dingen als lichaam en geest, stoutmoedig 'dat ze één en hetzelfde en slechts verschillende aspecten van dat éne zijn'.

En Whitman: 'Vroeg daar iemand de ziel te zien? Zie uw eigen gestalte en gelaat'.

En Spinoza rangschikt de soorten onzer kennis meer dan eens op zodanige wijze dat het niet anders kan of we moeten daarbij denken aan hetgeen in dit boek intuïtie wordt genoemd, de vorm die bij de Kosmisch Bewuste Geest behoort, en ook alleen maat tot deze.

Hij zegt b.v. 'We kunnen de dingen in ons opnemen:

1: van horen zeggen of op gezag van anderen.

2: door de enkele suggestie der ervaring.

3: door redeneren.

4: door rechtstreekse en volledige aanschouwing.

En verder zegt hij dat deze laatste wijze van kennen uit adequate voorstelling van het werkelijk wezen van een of ander attribuut Gods de adequate kennis van het wezen der dingen (afleidt).

D.w.z.: de mens treedt in bewuste relatie met God (tijdens het verlicht-worden), en door dat contact - zover dat reikt - heeft hij een 'adequate kennis der dingen'.

Het valt te betwijfelen of enig louter zelfbewust mens zulke taal had kunnen spreken, want voor zo iemand bestaat er niets dat meer absurd schijnt dan aanspraak te maken op kennis door enkele intuïtie, en toch staat niets meer vast dan dat zulke kennis inderdaad aldus verkregen wordt.

Het volgende is in gelijke mate karakteristiek: 'God te kennen - met andere woorden: de orde der natuur te kennen - met andere woorden: de orde der natuur te kennen, en het universum als iets geordends te zien - is de hoogste functie van de geest; en kennis - als de volmaakte vorm van de normale werkzaamheid des geestes - is goed om haarzelf wil en niet als middel'.

Indien Spinoza hier hetzelfde bedoelt (hetgeen waarschijnlijk is) als Balzac toen die van het specialisme zei dat 'alleen dit God kan verklaren', is hij zelf een 'specialist'.

En zijn uitspraak, dat 'heldere en duidelijke kennis van de derde (intuïtieve) soort, Liefde jegens het onveranderlijke en eeuwige, dat wij inderdaad deelachtig kunnen worden, (baart)' impliceert de aanwezigheid van Kosmisch Bewustzijn in Spinoza, terwijl hij in die woorden tevens te kennen geeft dat het voor allen bereikbaar is.

Even typerend is het volgende: 'in alle exacte kennis kent de geest zichzelf onder het gezichtspunt van eeuwigheid; dat is te zeggen: in elke werking van kennis is hij eeuwig en kent hij zichzelf als eeuwig. Deze eeuwigheid is niet een voortduren-in-den-tijd na de ontbinding van het lichaam, evenmin een bestaan-in-den-tijd voor de geboorte, want zij valt niet te meten met de maatstaf van tijd. Met eeuwigheid gaat een toestand of hoedanigheid van volmaaktheid, geestelijke liefde Gods genaamd, gepaard'.

Evenals Whitman is er geen kwaad'; hij zegt: 'want de volmaaktheid der dingen moet uitsluitend naar hun eigen aard en vermogen beoordeeld worden en dus zijn de dingen niet meer of minder volmaakt omdat zij 's mensen zinnen strelen of beledigen, omdat zij bij de menselijke aard passen of er mede in strijd zijn.

Hun echter, die vragen waarom God alle mensen niet zo geschapen heeft dat zij uitsluitend beheerst worden door het beleid der Rede, antwoord ik niets anders dan: wijl het hem niet aan stof ontbrak om alles van den hoogstens tot den laagste graad van volmaaktheid te scheppen; Of, om nog duidelijker te spreken: wijl de wetten van zijn eigen aard zo ruim zijn, dat zij bij machte zijn om alles wat door een oneindig verstand omvat kan worden, voort te brengen'

Naar Pollock opmerkt is dit 'een hypothetische oneindige geest, wel te onderscheiden van het oneindige intellect dat we hebben leren kennen als een der rechtstreeks door God voortgebrachte dingen'.

Tenslotte eindigt Spinoza met de volgende nobele passage:

'Hiermede heb ik alles afgehandeld wat ik over de macht van de Geest tegenover de aandoeningen en over de Vrijheid van de Geest heb willen betogen.

Er blijkt hieruit, hoeveel de wijze vermag en hoeveel sterker hij is dan de onwetende die alleen door lust geleid wordt.

Immers behalve dat de onwetende (de zelfbewuste geest) door tal van uitwendige oorzaken her en der gedreven wordt en nooit waarachtige zielsrust erlangt, leeft hij bovendien als onbewust van zichzelf, van God en van de dingen, en zodra hij ophoudt te lijden houdt hij tevens op te bestaan.

De wijze (de Kosmisch Bewuste mens) daarentegen, voor zover men hem als zodanig beschouwt, wordt nauwelijks van gemoed bewogen en houdt - met eeuwige noodwendigheid zich bewust van zichzelf, van God en van de dingen - nooit op te bestaan, en is steeds de waarachtige zielsrust deelachtig.

Indien al de weg, welke, naar ik aantoonde, daarheen (d.i. naar Kosmisch Bewustzijn) leidt, zeer bezwaarlijk te zijn, hij kan nochtans worden gevonden.

En voorzeker, wel moet het moeilijk zijn, wat men zo zelden aantreft.

Want indien de redding voor het grijpen lag en zonder grote inspanning te bereiken was, hoe ware het dan wel mogelijk dat zij door bijkans iedereen wordt voorbij gezien?

Doch al voortreffelijks is even moeizaam als zeldzaam.