|
SPINOZA: GOD-WERELD-LEVEN WERELD- EN LEVENSBESCHOUWING Een wereld- en levensbeschouwing
houdt de beginselen in, welke de richtlijnen bevatten voor de bepaling van een vast en
principieel standpunt met betrekking tot de problemen van wereld en leven. De wereldbeschouwing betreft het
probleem en haar zin, de levensbeschouwing dat van de mens en zijn bestemming. Beide, wereld- en levensbeschouwing,
behoren bij elkander; de laatste vormt de noodzakelijke aanvulling van de eerste. Het is duidelijk, dat noch tussen
wereld- en levensbeschouwing noch binnen elk op zichzelf, tegenstrijdigheid van beginselen
mag heersen; het is immers juist de eenheid van beginsel en de daarop gegronde doordenking
ten opzichte van de problemen van wereld en leven, waarin de waarde van een wereld- en
levensbeschouwing als 's mensen kostbaarste bezit gelegen is. De wereldbeschouwingen kunnen naar
verschillende kenmerkende gezichtspunten onderscheiden worden.
Zo kent men een personalistisch
tegenover een onpersoonlijk (boven-persoonlijk) uitgangspunt van wereldbeschouwing,
openbaringsgeloof tegenover redelijke bezinning, de tweeheid van de wereld en haar grond
tegenover de uitsluitende heerschappij van het redelijk inzicht. Het personalistisch uitgangspunt van
wereldbeschouwing wordt gekenmerkt door menselijke analogieën, welke als wil,
doelstelling en andere, als attributen van de als persoonlijkheid begrepen grond der
wereld worden gedacht. Het is de persoonlijkheid van het Absolute, de opvatting, dat de God der mensen niet anders dan als absolute Persoonlijkheid kan worden gedacht, opdat zij met Hem in het gebed in verbinding kunnen treden. Deze personalistische opvatting van
de wereldgrond komt tot uitdrukking in het Theïsme, de beschouwingswijze, die de gedachte
van een scheppende en bestuderende goddelijke Persoonlijkheid ten opzichte van de wereld
aanvaardt. Het boven-persoonlijk uitgangspunt
van wereldbeschouwing kent geen begin der wereld, gelijk voor de personalistische
opvatting de scheppingsdaad van God het begin van de wereld is, maar het is de
gedachte van het beginsel, waaruit, buiten alle tijdsverband, de wereld kan en moet
worden begrepen. Dit uitgangspunt van wereldbeschouwing behoort niet bij de vraagstelling: wie heeft de wereld geschapen? Maar: hoe moet het bestaan der wereld
redelijk begrepen worden? Wat is het beginsel van het bestaan
der wereld? Welk beginsel moet noodwendig
worden aanvaard, opdat daaruit het bestaan der wereld begrepen kan worden? Het geldt hier derhalve de vraag naar
het bepalende beginsel, zonder hetwelk de wereld niet gedacht en begrepen kan worden. Hiermede is de gedachte van noodwendigheid
aan het uitgangspunt der wereld beschouwing gesteld. Immers, evenals de meetkundige
figuren niet anders dan in de ruimte begrepen kunnen worden en uit het begrip van zodanige
figuren noodwendig bepaalde gevolgen voortvloeien, zo is het niet-persoonlijk uitgangspunt
van wereldbeschouwing een beginsel en grootheid, welke aan de begripmatige denkbaarheid
van de wereld bepalend ten grondslag ligt en deze noodwendig in zich sluit.
Volgens de personalistische opvatting
is de wereld 'ontstaan' en mitsdien niet eeuwig, geschapen als zij is door de goddelijke
Persoonlijkheid, die haar uiteraard weder kan doen ophouden te bestaan. Het boven-persoonlijk uitgangspunt
van wereldbeschouwing brengt daarentegen de gedachte mede, dat de wereld eeuwig in haar
onpersoonlijke grond begrepen en met deze grond eeuwig gegeven is. De niet-persoonlijke wereldgrond is
een beginsel van noodwendigheid en wetmatigheid, waarbij voor de gedachte van doelstelling
geen plaats is. Een ander kenmerk van
wereldbeschouwing is het Openbaringsgeloof tegenover redelijke bezinning. Het Openbaringsgeloof berust op de
gedachte, dat de als absolute Persoonlijkheid opgevatte wereldgrond door de mens niet kan
worden gekend, omdat hij buiten de wereld is gelegen in een eigen sfeer
(transcendent), zodat de mens het Woord van deze absolute Persoonlijkheid niet zelf kan
ervaren, maar daartoe een middelaar behoeft, in wie de goddelijke Persoonlijkheid zichzelf
en zijn Woord aan de mensen openbaart.
Gelijk het ontstaan van de wereld
volgens het personalistisch uitgangspunt van wereldbeschouwing als een eenmalige
scheppingsdaad wordt opgevat, zo brengt het Openbaringsgeloof de gedachte mede, dat ook de
goddelijke Openbaring slechts eenmaal heeft plaats gehad in de persoon van de middelaar. Redelijke bezinning tegenover
Openbaringsgeloof kan het 'wonder' der Openbaring in de persoon van een middelaar niet
aanvaarden, maar streeft er naar de wereldgrond als beginsel van het bestaan der wereld te
begrijpen. Indien de kennis omtrent de
wereldgrond niet door een middelaar tot de mens gebracht kan worden, dan moet de mens zich
deze kennis, voor zover mogelijk, zelf verschaffen en dit kan niet anders dan langs de weg
van redelijke bezinning. Hiertoe is echter vereist, dat er een
redelijke verband tussen de wereld en haar grond gedacht en de een uit de ander begrepen
kan worden. Daarom behoren redelijke bezinning en
het boven-persoonlijk uitgangspunt van wereldbeschouwing bijeen. Voor het redelijk inzicht kan geen principiële
bestaan tussen wereldgrond en wereld, omdat begripsverband tussen beide anders
zou zijn uitgesloten.
Voor redelijk bezinning en het
niet-persoonlijk beginsel van wereldbeschouwing is de wereld in de wereldgrond
besloten; de wereld is aan de wereldgrond immanent; de wereldgrond is ten opzichte van de
wereld niet transcendent, evenmin als de oneindige ruimte transcendent is ten opzichte van
de meetkundige figuren, al gaat de ene de andere - ook indien zij het geheel van alle
mogelijke punten, lijnen, vlakken en lichamen omvatten - oneindig te boven. Een andere onderscheiding van
wereldbeschouwing hangt met de voorgaande ten nauwste samen: de tweeheid van wereldgrond
en wereld (dualisme) of beider wezenseenheid (monisme). De eerste opvatting gaat gepaard met
de gedachte van een wereldgrond als absolute Persoonlijkheid, die de wereld in vrijheid
schept (God en wereld); de andere berust op de gedachte, dat de wereld in de
wereldgrond besloten ligt en een noodwendige uitdrukking van het wezen van de wereldgrond
is: God in de wereld, de wereld in God. Welke gevolgtrekking kan uit het
voorgaande overzicht van typische kenmerken van wereldbeschouwing worden gemaakt? In de eerste plaats deze, dat het
personalistische uitgangspunt van wereldbeschouwing, het Openbaringsgeloof, de gedachte
van tweeheid van God en wereld en de uitsluitende heerschappij van het redelijk inzicht, niet
aan een wereldbeschouwing ten grondslag kunnen liggen, die gericht is op het hoogste in
absolute zin als het Goddelijke en de wereldgrond, de volstrekte Oneindigheid.
In een wereldbeschouwing, welke geen
enkele beperking of begrenzing, hoe ook genaamd, met betrekking tot het goddelijk wezen
als wereldgrond verdraagt en derhalve God in zijn volkomenste verhevenheid tracht te
benaderen, is geen plaats voor personalisme, Openbaringsgeloof, dualisme en rationalisme,
omdat hiermede aan de gedachte van de volstrekte oneindigheid Gods uiteraard tekort
wordt gedaan. Immers, een personalistische
uitgangspunt als de gedachte van een absolute Persoonlijkheid is als zodanig bepaald en
begrensd, voor zover 'persoonlijkheid' het onderscheidene en zelfstandige ten opzichte van
het 'andere' betekent. De volstrekte Oneindigheid kan
derhalve door de absolute Persoonlijksheidsidee niet tot uitdrukking worden gebracht. Het Openbaringsgeloof en de tweeheid
van God en wereld (goddelijke transcendentie en dualisme van God en wereld), welke met het
personalistische uitgangspunt van wereldbeschouwing verbonden zijn, kunnen tot de idee van
de volstrekte oneindigheid van het Goddelijke voeren, voor zover zowel de eenmaligheid der
Openbaring door de middelaar als de scheppingsgedachte als 'begin' der wereld niet
verenigbaar zijn met de tijdloze eeuwigheid van het volstrekt Oneindige. Het volstrekt Oneindige als het
Goddelijke openbaart zich eeuwig en sluit in zijn volkomen oneindigheid de wereld eeuwig
in. Het Goddelijke als de volstrekte Oneindigheid kan niet aan de wereld 'vooraf' gaan, want zonder de wereld ware God niet het volstrekt Oneindige.
|