LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

       SPINOZA: GOD-WERELD-LEVEN 

  WERELD- EN LEVENSBESCHOUWING  

Een wereld- en levensbeschouwing houdt de beginselen in, welke de richtlijnen bevatten voor de bepaling van een vast en principieel standpunt met betrekking tot de problemen van wereld en leven.

De wereldbeschouwing betreft het probleem en haar zin, de levensbeschouwing dat van de mens en zijn bestemming.

Beide, wereld- en levensbeschouwing, behoren bij elkander; de laatste vormt de noodzakelijke aanvulling van de eerste.

Het is duidelijk, dat noch tussen wereld- en levensbeschouwing noch binnen elk op zichzelf, tegenstrijdigheid van beginselen mag heersen; het is immers juist de eenheid van beginsel en de daarop gegronde doordenking ten opzichte van de problemen van wereld en leven, waarin de waarde van een wereld- en levensbeschouwing als 's mensen kostbaarste bezit gelegen is.

De wereldbeschouwingen kunnen naar verschillende kenmerkende gezichtspunten onderscheiden worden.

Zo kent men een personalistisch tegenover een onpersoonlijk (boven-persoonlijk) uitgangspunt van wereldbeschouwing, openbaringsgeloof tegenover redelijke bezinning, de tweeheid van de wereld en haar grond tegenover de uitsluitende heerschappij van het redelijk inzicht.

Het personalistisch uitgangspunt van wereldbeschouwing wordt gekenmerkt door menselijke analogieën, welke als wil, doelstelling en andere, als attributen van de als persoonlijkheid begrepen grond der wereld worden gedacht.

Het is de persoonlijkheid van het Absolute, de opvatting, dat de God der mensen niet anders dan als absolute Persoonlijkheid kan worden gedacht, opdat zij met Hem in het gebed in verbinding kunnen treden.

Deze personalistische opvatting van de wereldgrond komt tot uitdrukking in het Theïsme, de beschouwingswijze, die de gedachte van een scheppende en bestuderende goddelijke Persoonlijkheid ten opzichte van de wereld aanvaardt.

Het boven-persoonlijk uitgangspunt van wereldbeschouwing kent geen begin der wereld, gelijk voor de personalistische opvatting de scheppingsdaad van God het begin van de wereld is, maar het is de gedachte van het beginsel, waaruit, buiten alle tijdsverband, de wereld kan en moet worden begrepen.

Dit uitgangspunt van wereldbeschouwing behoort niet bij de vraagstelling: wie heeft de wereld geschapen?

Maar: hoe moet het bestaan der wereld redelijk begrepen worden?

Wat is het beginsel van het bestaan der wereld?

Welk beginsel moet noodwendig worden aanvaard, opdat daaruit het bestaan der wereld begrepen kan worden?

Het geldt hier derhalve de vraag naar het bepalende beginsel, zonder hetwelk de wereld niet gedacht en begrepen kan worden.

Hiermede is de gedachte van noodwendigheid aan het uitgangspunt der wereld beschouwing gesteld.

Immers, evenals de meetkundige figuren niet anders dan in de ruimte begrepen kunnen worden en uit het begrip van zodanige figuren noodwendig bepaalde gevolgen voortvloeien, zo is het niet-persoonlijk uitgangspunt van wereldbeschouwing een beginsel en grootheid, welke aan de begripmatige denkbaarheid van de wereld bepalend ten grondslag ligt en deze noodwendig in zich sluit.

Volgens de personalistische opvatting is de wereld 'ontstaan' en mitsdien niet eeuwig, geschapen als zij is door de goddelijke Persoonlijkheid, die haar uiteraard weder kan doen ophouden te bestaan.

Het boven-persoonlijk uitgangspunt van wereldbeschouwing brengt daarentegen de gedachte mede, dat de wereld eeuwig in haar onpersoonlijke grond begrepen en met deze grond eeuwig gegeven is.

De niet-persoonlijke wereldgrond is een beginsel van noodwendigheid en wetmatigheid, waarbij voor de gedachte van doelstelling geen plaats is.

Een ander kenmerk van wereldbeschouwing is het Openbaringsgeloof tegenover redelijke bezinning.

Het Openbaringsgeloof berust op de gedachte, dat de als absolute Persoonlijkheid opgevatte wereldgrond door de mens niet kan worden gekend, omdat hij buiten de wereld is gelegen in een eigen sfeer (transcendent), zodat de mens het Woord van deze absolute Persoonlijkheid niet zelf kan ervaren, maar daartoe een middelaar behoeft, in wie de goddelijke Persoonlijkheid zichzelf en zijn Woord aan de mensen openbaart.

Gelijk het ontstaan van de wereld volgens het personalistisch uitgangspunt van wereldbeschouwing als een eenmalige scheppingsdaad wordt opgevat, zo brengt het Openbaringsgeloof de gedachte mede, dat ook de goddelijke Openbaring slechts eenmaal heeft plaats gehad in de persoon van de middelaar.

Redelijke bezinning tegenover Openbaringsgeloof kan het 'wonder' der Openbaring in de persoon van een middelaar niet aanvaarden, maar streeft er naar de wereldgrond als beginsel van het bestaan der wereld te begrijpen.

Indien de kennis omtrent de wereldgrond niet door een middelaar tot de mens gebracht kan worden, dan moet de mens zich deze kennis, voor zover mogelijk, zelf verschaffen en dit kan niet anders dan langs de weg van redelijke bezinning.

Hiertoe is echter vereist, dat er een redelijke verband tussen de wereld en haar grond gedacht en de een uit de ander begrepen kan worden.

Daarom behoren redelijke bezinning en het boven-persoonlijk uitgangspunt van wereldbeschouwing bijeen.

Voor het redelijk inzicht kan geen principiële bestaan tussen wereldgrond en wereld, omdat begripsverband tussen beide anders zou zijn uitgesloten.

Voor redelijk bezinning en het niet-persoonlijk beginsel van wereldbeschouwing is de wereld in de wereldgrond besloten; de wereld is aan de wereldgrond immanent; de wereldgrond is ten opzichte van de wereld niet transcendent, evenmin als de oneindige ruimte transcendent is ten opzichte van de meetkundige figuren, al gaat de ene de andere - ook indien zij het geheel van alle mogelijke punten, lijnen, vlakken en lichamen omvatten - oneindig te boven.

Een andere onderscheiding van wereldbeschouwing hangt met de voorgaande ten nauwste samen: de tweeheid van wereldgrond en wereld (dualisme) of beider wezenseenheid (monisme).

De eerste opvatting gaat gepaard met de gedachte van een wereldgrond als absolute Persoonlijkheid, die de wereld in vrijheid schept (God en wereld); de andere berust op de gedachte, dat de wereld in de wereldgrond besloten ligt en een noodwendige uitdrukking van het wezen van de wereldgrond is: God in de wereld, de wereld in God.

Welke gevolgtrekking kan uit het voorgaande overzicht van typische kenmerken van wereldbeschouwing worden gemaakt?

In de eerste plaats deze, dat het personalistische uitgangspunt van wereldbeschouwing, het Openbaringsgeloof, de gedachte van tweeheid van God en wereld en de uitsluitende heerschappij van het redelijk inzicht, niet aan een wereldbeschouwing ten grondslag kunnen liggen, die gericht is op het hoogste in absolute zin als het Goddelijke en de wereldgrond, de volstrekte Oneindigheid.

In een wereldbeschouwing, welke geen enkele beperking of begrenzing, hoe ook genaamd, met betrekking tot het goddelijk wezen als wereldgrond verdraagt en derhalve God in zijn volkomenste verhevenheid tracht te benaderen, is geen plaats voor personalisme, Openbaringsgeloof, dualisme en rationalisme, omdat hiermede aan de gedachte van de volstrekte oneindigheid Gods uiteraard tekort wordt gedaan.

Immers, een personalistische uitgangspunt als de gedachte van een absolute Persoonlijkheid is als zodanig bepaald en begrensd, voor zover 'persoonlijkheid' het onderscheidene en zelfstandige ten opzichte van het 'andere' betekent.

De volstrekte Oneindigheid kan derhalve door de absolute Persoonlijksheidsidee niet tot uitdrukking worden gebracht.

Het Openbaringsgeloof en de tweeheid van God en wereld (goddelijke transcendentie en dualisme van God en wereld), welke met het personalistische uitgangspunt van wereldbeschouwing verbonden zijn, kunnen tot de idee van de volstrekte oneindigheid van het Goddelijke voeren, voor zover zowel de eenmaligheid der Openbaring door de middelaar als de scheppingsgedachte als 'begin' der wereld niet verenigbaar zijn met de tijdloze eeuwigheid van het volstrekt Oneindige.

Het volstrekt Oneindige als het Goddelijke openbaart zich eeuwig en sluit in zijn volkomen oneindigheid de wereld eeuwig in.

Het Goddelijke als de volstrekte Oneindigheid kan niet aan de wereld 'vooraf' gaan, want zonder de wereld ware God niet het volstrekt Oneindige.