|
KRISHNAMURTI: EEN DRUPPEL ZEN IN IEDERS BEKER "CHRISTUS" IS HET BESEF DAT ER GEEN AFZONDERLIJK "IK" IS Alan Watts staat in vele opzichten
kritisch tegenover de theologie, maar keert zich met name tegen haar benadering van het
historische karakter van het geloof. Het volgende commentaar is heel
kenmerkend: 'het christendom begon aan een stervensproces op het moment dat de theologen
begonnen de goddelijke boodschap als geschiedenis te behandelen - toen zij het verhaal van
God, de schepping en de zondeval gingen aanzien voor een verslag van gebeurtenissen die
plaatsvonden in een historisch verleden. Vele gelovigen zijn geneigd de
conclusie die uit deze uitspraak kan worden getrokken te onderschrijven voor zover het
gaat om de schepping en de zondeval. Zij zouden zich echter verzetten
tegen de gedachte dat de persoon en de handel en wandel van Jezus eveneens in die zin
moeten worden opgevat. De hele christelijke zaak, zouden ze
zeggen, berust op het 'schandaal van particularisme'. D.w.z. God openbaarde zich ten volle
in het leven van een concreet mens, Jezus van Nazareth.
Watts noemt dit de theorie van de
'historische abnormaliteit'. Volgens deze theorie beperkt de
vleeswording zich niet alleen tot het 'dode' verleden, maar ook tot een enkel individu. De gedemythologiseerde 'Jezus van de
geschiedenis' heeft al even weinig diepgang. Hij wordt een profeet die ons veeleer
aanspoort tot veranderingen in ons gedrag dan tot transformaties van ons bewustzijn. Miljoenen hebben de persoon van Jezus
vereerd. Niettemin kunnen niet alleen zijn ethische leerstellingen of zijn persoonlijkheid een zo sterke aantrekkingskracht hebben voor christenen, zelfs al zou men daarover met zekerheid iets kunnen weten. Het beeld dat we via het Nieuwe
Testament van Jezus hebben is voor velen hoekig en onaantrekkelijk. Suzuki heeft een interessant essay
geschreven over kruisiging en verlichting, waarin hij spreekt over het psychologische
verschil tussen Oost en West in het licht van de 'verticale' dood van Christus en de
'horizontale' dood van de Boeddha. Vele anderen hebben de aandacht
gevestigd op het contrast tussen de gelukzalige Boeddha en de Messias met zijn vertrokken
gelaat, maar Suzuki merkt op dat voor de Oosterse mentaliteit de aanblik van de hulploze,
gekruisigde Jezus bijna ondraaglijk is.
Het verticale kruis suggereert
strijdlust en actie. De achteroverleunende, horizontale
Boeddha daarentegen suggereert ruimdenkendheid, vrede en verdraagzaamheid. In dezelfde zin wekt de zittende,
meditatieve Boeddha, met het zwaartepunt in zijn lendenen, associaties op met mededogen en
verstilde rust. Suzuki komt tot de conclusie dat de
volkomen tegenstrijdige beelden een diepe kloof uitbeelden tussen het boeddhisme en het
christendom, hetgeen zijn weerslag vindt in de wederzijdse opvattingen omtrent de aard van
het zelf. De boeddhistische visie beschouwt
kruisiging als niet noodzakelijk, omdat er geen zelf is dat gekruisigd moet worden. Suzuki was een diepzinnige denker en
zijn beschouwingen over het agressieve, scheiding veroorzakende symbolisme als kern van
het christelijke geloof zijn moeilijk oppervlakkig te noemen. Het is voor Westerse christenen
ongetwijfeld moeilijk, zich voor te stellen hoe egocentrisch hun religie in de ogen van
een boeddhist kan zijn. Niettemin, zou ik zeggen, heeft het
christendom aspecten die een minder oppervlakkige interpretatie verdienen dan wat als
zodanig in de populaire christelijke opvattingen is terug te vinden en waar Suzuki's
kritiek zich op richt.
In andere geschriften heeft Suzuki
trouwens de aandacht gevestigd op gebieden waar christendom en boeddhisme elkaar zelfs
nabij komen. In een voordracht getiteld
'Christendom en Boeddhisme' trekt hij een parallel tussen waarheid, vrijheid en
verlichting: 'christenen zeggen: 'de waarheid zal ons vrijmaken', volgens het boeddhisme
zal de verlichting ons vrijmaken. Dus de christelijke 'waarheid' is de
boeddhistische verlichting', zouden we kunnen zeggen'. Niettemin herhaalt hij in dezelfde
voordracht de vraag die ik hierboven noemde. Hij bedient zich daarbij van termen
die een opmerkelijke overeenkomst vertonen met de taal van existentialistische theologen:
'waarvoor waren de drie dagen nodig? Dat is het verschil tussen boeddhisme
en christendom. Het boeddhisme zou zeggen dat
kruisiging opstanding inhoudt, niet dat de kruisiging door de opstanding gevolgd wordt. De kruisiging zelf is de opstanding'. Oppervlakkig gezien lijken het
christendom en het Boeddhisme verdeeld door het verschil in waardering van de status van
hun respectieve grondleggers, Jezus van Nazareth en Siddharta Gautama.
Iedereen is, schijnt het, een
Boeddha, maar slechts een is de Christus. Gautama was een opmerkelijk mens, die
besefte dat hij 'boeddha' was, een gewekte. Dat is iets wat alle mensen kunnen
worden of al zijn in hun diepste wezen. Iedereen kan evengoed een boeddha
zijn als de Boeddha zelf. Jezus wordt beschouwd als uniek, de
Christus, iemand die alle mensen kunnen nadoen. Het boeddha-zijn is een universele
mogelijkheid, een vorm van hoogste verwerkelijking in het totale scala van menselijke
ervaringen. Gautama zelf was niet uniek, in die
zin dat zijn Boeddhahoedanigheid niet was voorbehouden aan zijn eigen persoon. Jezus daarentegen wordt traditioneel beschouwd als enig in zijn soort. Zijn status als Christus is
onafscheidelijk verbonden met zijn identiteit, Jezus van Nazareth. De geschiedenis van het christendom
kent een aaneenschakeling van ingewikkelde, vaak verbitterde discussies over de vraag hoe
hij beide kon zijn op een unieke manier.
Deze strijd woedt nog steeds. De meest recente schermutselingen
betreffen het al of niet mythologische karakter van de vleeswording. Het is wellicht de moeite waard om
het probleem van een andere kant te benaderen. Gautama als persoon is los te zien
van zijn boeddhistische zelfverwerkelijking. Waarom zouden we niet in soortgelijke
zin spreken over Jezus en zijn bewustzijn als Christus? Het Chistus-bewustzijn, de ervaring
van eenheid met het goddelijke fundament van de wereld, zou dan gezien kunnen worden als
een voor ieder mens toegankelijke, universele mogelijkheid. Jezus verwezenlijkte die op een
verbazingwekkende manier, maar alleen een dergelijke bewustzijnstoestand hoeft niet per se
alleen te worden verwezenlijkt door de persoon van Jezus. Mensen kunnen dit eveneens via andere
kanalen ervaren. Het is waar dat Jezus van de
evangeliën vaak exclusieve rechten voor zichzelf schijnt op te eisen. 'Niemand komt tot de Vader dan door
mij', enz. Dit 'mij' zou echter in de context van deze studie uitgelegd kunnen worden als betrekking hebbend op het eenheid brengende Christus-bewustzijn en niet op de persoon die de woorden uitsprak. Deze veronderstelling sluit de
mogelijkheid van verering van Jezus als persoon niet uit. In zekere zin kan het christendom
zelf worden gezien als een vorm van bhakti of verering door yoga. Het leven en de leer van Christus
kunnen in feite worden beschouwd als een vorm van yoga. Yoga betekent eenwording - het
tegenovergestelde van vervreemding - in sociologische termen, of 'gescheiden zijn' in
boeddhistische bewoordingen. Iemands Yoga is zijn of haar of haar wijze van beantwoording van de vragen: 'wie ben ik? En 'Waar hoor ik thuis?' Van Jezus wordt verteld dat hij zei
dat zijn juk zacht was. In het kader van deze uiteenzetting kan dit worden opgevat als de mededeling dat zijn yoga of weg naar eenwording gemakkelijk was. Daaruit volgt dat de eenwording met
God niet iets is wat kan worden verworven.
Het is het verwezenlijken van iets
wat er al is. Er is geen berg die ons scheidt van
God. Boeddhisten maken soms gebruik van
het realistische beeld van een berg om te illustreren wat voor een ontzagwekkende opgave
het is, iemand tegenover zich te hebben die zich inbeeldt dat verlichting iets is wat
mettertijd door louter inspanning zal komen. Stel u een berg voor van hard
graniet, tien kilometer breed en tien kilometer lang. Eens in de honderd jaar vliegt er een
vogel langs en strijkt langs de berg met een zijden doek. Hoe lang zal het duren voor de berg
is afgesleten? Ook Jezus gebruikte toen hij het over
het geloof sprak beelden van iets nietigs - een mosterdzaad - en iets gigantisch - een
berg. Het geloof dat Jezus bedoelt verzet
bergen. Het ziet dat er geen bergen of andere
obstakels tussen God en ons bestaan. De bergen zijn denkbeeldig. Wellicht ontstaan voor de theologen
de problemen doordat zij zoeken naar een christologie van gewone mensen.
Het is onwaarschijnlijk dat 'in
Christus zijn' zou kunnen betekenen dat men permanent onder spanning staat en zich voor
altijd onmachtig voelt in zijn pogingen iemand te volgen die een onmogelijke voorsprong
heeft. Het moet op de een of andere manier
het deelachtig worden van een bewustzijnstoestand inhouden 'die in Jezus Christus was'. Het geloof in Jezus zou dan een
vernietigende en omvorming van ons ik-gevoel ten gevolge hebben. Zoals Watts het stelt: 'het begrip
Christus staat voor de werkelijkheid dat er geen afzonderlijk zelf is dat zich moet
overgeven. Het opgeven van het ik is een
pseudo-probleem. 'Christus' is het besef dat er geen
afzonderlijk ik is'. Van dit standpunt uit bezien
onderging Jezus zelf een overweldigende ervaring van kosmisch, centraal bewustzijn, een
gevoel van totale eenheid met het universum. Deze gebeurtenis vond echter plaats
in een cultuur die niet beschikte over een taal en een denksysteem om daar op subtiele
wijze uitdrukking aan te geven, zonder dat er veel aanvoelingsvermogen aan te pas kwam,
met de onvermijdelijke kans dat het verkeerd zou worden begrepen.
En verkeerd begrepen werd het. De ervaring van Jezus - eenwording
met de Godheid - werd in het evangelie een boodschap over hem. Jezus wordt de kruk in plaats van de
ruggengraat van de gelovige. We kunnen zelfs zeggen dat de
volgeling veeleer 'Christus' moet worden dan een christen. Als de theoloog nog steeds wil praten
over de vleeswording, kunnen we daar de zin van inzien, vooropgesteld dat de betekenis
ervan zodanig kan worden opgevat, dat de waarheid omtrent het bestaan in onszelf te vinden
is. Niet in ons 'zelf' natuurlijk, in de traditionele zin van het woord. Als het beeld van dit zelf is
verbrijzeld, openbaart zich een nieuwe, diepere identiteit. Watts zegt het kort en bondig: 'als
God zichzelf tot het uiterste ontledigt is Hij mens, en als de mens zich tot het uiterste
ontledigt is hij God'. Jung betreurde de wijze waarop
Christus zo vaak werd beschouwd als de uiterlijke werkelijkheid. Hij zegt dat: te weinig mensen het
goddelijke beeld hebben ervaren als het intiemste bezit van hun eigen ziel. Christus ontmoet hen van buitenaf, nooit vanuit het centrum van hun eigen innerlijk. |