LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      KRISHNAMURTI: VRIJHEID EN MEDITATIE 

  DE DOOD EN HET LEVEN  

Vraag: In welke verhouding staat de dood tot het leven?

Krishnamurti: Is er onderscheid tussen leven en dood?

Waarom beschouwen wij de dood als iets apart van het leven?

Waarom zijn wij bang voor de dood?

En waarom zijn er zo vele boeken over de dood geschreven?

Waarom is er die scheidingslijn tussen leven dood?

En is die scheiding werkelijk of louter willekeurig, iets van de geest?

Wanneer wij over het leven spreken, bedoelen wij het leven als een proces van voortduring, waarin vereenzelviging is.

Mij en mijn huis, mij en mijn vrouw, mij en mijn bankrekening, mij en mijn vroegere ervaringen - dat bedoelen we met leven, niet waar?

Leven is een proces van voortduren in herinnering, bewust zowel als onbewust, met zijn verschillende worstelingen, twisten, gebeurtenissen, ondervindingen, enz.

Dit alles noemen wij het leven; in tegenstelling tot dat bestaat de dood, welke een eind aan dit alles maakt.

Daar wij de tegenstelling, welke de dood is, hebben geschapen en er bevreesd voor zijn, gaan we verder zoeken naar de verhouding tussen leven en dood; indien wij de kloof door een of ander verklaring, door geloof in voortduring, geloof in het hiernamaals kunnen overbruggen, zijn we voldaan.

Wij geloven in reïncarnatie of in enige andere vorm van voortzetting van het denken en trachten dan een verbondenheid tussen het bekende en het ongekende te overbruggen en daardoor de verhouding tussen het verleden en de toekomst te vinden.

Dat doen we immers, wanneer we onderzoeken of er enige verhouding bestaat tussen leven en dood?

Wij wensen te weten, hoe we het leven en het einde moeten overkoepelen; - dat is onze fundamentele begeerte.

Welnu, kan het einde, dat dood betekent, gekend worden, terwijl men leeft?

Indien wij kunnen weten, wat de dood is, terwijl wij leven, dan zullen we geen problemen hebben.

Omdat we het ongekende niet kunnen ervaren, terwijl we leven, zijn we er bang voor.

Onze strijd gaat over het tot stand brengen van een verwantschap tussen onszelf, dat het resultaat is van het bekende, met het ongekende, wat we de dood noemen.

Kan er verwantschap zijn tussen het verleden en iets wat de geest niet kan bevatten, wat wij de dood noemen?

Waarom scheiden wij die beide?

Is het niet, omdat onze geest slechts binnen het veld van het bekende, binnen het veld van voortduring kan functioneren?

Men kent zichzelf slechts als denker, als acteur met zekere herinneringen aan verdriet, aan genoegen, aan liefde, aan genegenheid, aan verschillende soorten van ondervindingen; men kent zichzelf slechts als voortbestaan - anders zou men zich niet herinneren 'iets' te zijn.

Wanneer nu dit iets tot een einde komt, hetgeen wij de dood noemen, is er vrees voor het ongekende; dus wij wensen het ongekende binnen het bekende te trekken en als ons pogen dient om het ongekende te doen voortbestaan.

D.w.z. wij willen het leven, dat de dood insluit, niet kennen, doch wij willen weten, hoe we kunnen voortbestaan zonder tot een einde te komen.

Wij willen het leven en de dood niet kennen, doch we willen slechts weten, hoe we eindeloos kunnen voortbestaan.

Datgene wat voortbestaat kent geen vernieuwing.

Er kan niets nieuws, niets scheppend zijn in dat wat voortduurt - dat is nogal duidelijk.

Slechts wanneer voortduring eindigt, bestaat de mogelijkheid voor het eeuwig nieuwe.

Wij vrezen echter dit eindigen en we zien niet in, dat slechts door het eindigen de hernieuwing, het scheppende, het ongekende kan ontstaan - niet door het meeslepen van dag tot dag van onze ervaringen, onze herinneringen, onze mislukkingen.

Slechts wanneer wij dagelijks sterven van al wat oud is, kan het nieuwe zijn.

Het nieuwe kan niet bestaan, waar voortduring is - omdat het nieuwe het scheppende, het ongekende, het eeuwige, God, of hoe ge het noemen wilt, is.

De persoon, de voortbestaande entiteit, die het ongekende, het werkelijke, het eeuwige zoekt, zal het nooit vinden, omdat hij slechts dat kan vinden, omdat hij slechts dat kan vinden, wat hij uit zich zelf projecteert en wat hij projecteert is niet het werkelijke.

Slechts door beëindiging, door sterven, kan het nieuwe gekend worden; en de mens, die tracht verwantschap te vinden tussen het leven en de dood, die tracht het voortbestaande te overbruggen met dat, wat hij denkt dat er aan de andere zijde is, leeft in een gefingeerde onwerkelijke wereld, welke een projectie van hemzelf is.

Welnu, is het mogelijk om gedurende het leven te sterven, - d.w.z. tot een einde komen, als niets zijn?

Is het mogelijk, terwijl we in deze wereld leven, waarin alles meer en meer, of minder en minder wordt, waarin alles en proces is van opklimmen, bereiken, slagen, is het mogelijk om in zulk een wereld de dood te kennen?

Is het mogelijk als herinnering te doen eindigen - niet de herinnering aan feiten, de weg naar huis enz., doch de innerlijke gehechtheid door herinnering aan psychologische veiligheid, de herinneringen, die men heeft opgehoopt, weggeborgen en waarin men veiligheid en geluk zoekt?

Is het mogelijk dat alles te doen eindigen - hetgeen betekent elke dag afsterven, opdat er morgen een vernieuwing zal mogen zijn?

Slechts dan kent men de dood, terwijl men leeft.

Alleen in dat afsterven, in dat eindigen, in het ophouden van voortduren, ligt vernieuwing, is er die schepping, welke eeuwig is.