|
KRISHNAMURTI: DE WERELD - DAT BEN JIJ DE WAARNEMER IS HET WAARGENOMENE Vrijheid is geen denkbeeld; een
geschreven filosofie over vrijheid is geen vrijheid. Iemand is vrij of hij is niet vrij. Als je in de gevangenis zit ben je
niet vrij, hoe aangenaam die gevangenis ook mag zijn ingericht. Je bent pas vrij als je er uit bent.
Vrijheid is niet een geestestoestand,
die in denken verstrikt is. Het denken kan nooit vrij zijn. Het denken is de weerklank van
herinnering, kennis en ervaring.
Het is steeds het product van het
verleden en daarom kan het nooit vrijheid tot stand brengen, want vrijheid is iets, dat
zich in het levende, actieve heden - in het dagelijks leven - voordoet. Vrijheid is niet het vrij zijn van
iets - vrij zijn van iets is alleen maar reactie. Waarom heeft de mens aan het denken
zo buitensporig veel belang gehecht? - aan dat denken, dat een bepaalde opvatting, onder
woorden brengt, waarnaar hij dan tracht te leven? Het formuleren van ideologieën en de
poging daaraan te voldoen, zien we overal ter wereld. De Hitlerbeweging deed het, de
communisten doen het bijzonder consequent. De godsdienstige groeperingen als de katholieken en de protestanten, de Hindoes en vele anderen hebben twee duizend lang getracht via propaganda hun ideeën ingang doen vinden en hebben de mensen door bedreigingen en beloften er toe gebracht zich daaraan aan te passen. Je treft dit verschijnsel over de
gehele wereld aan; de mens heeft altijd aan het denken uitzonderlijk veel betekenis en
belang toegekend. Hoe meer het denken gespecialiseerd
raakt en hoe intellectueler het wordt, hoe ernstiger men het neemt. Nu vragen we ons echter af: is het
denken ooit in staat de problemen van de mens tot oplossing te brengen?
Neem bijvoorbeeld het probleem van
het geweld; niet alleen bij de studentenopstanden in Parijs, Rome, Londen of Colombia maar
ook overal elders in de wereld, waar de haat en het geweld tussen zwart en blank, tussen
Hindoes en Moslims, enz. wordt aangewakkerd. Er is een ongelooflijke brute
wreedheid en een verbijsterende vechtlust in de harten van de mensen, ook al zijn ze er
uiterlijk toe opgevoed steeds weer te bidden voor de vrede. Mensen zijn verbluffend vechtlustig.
En al dat geweld komt voort uit
politieke verdeeldheid, rassenscheiding en godsdienstige verschillen. Zou men nu werkelijk op dit geweld,
dat zo diep in ieder mens geworteld is, vat kunnen krijgen; kan met het volledig
veranderen, zoadat men in vrede kan leven? De mens heeft die vechtlust kennelijk
geërfd van de dieren en van de maatschappij, waar hij in leeft. De mens zit in het radarwerk van de
oorlog gevangen. Hij accepteert oorlog alsof die bij
het leven behoort. Hier en daar zijn er misschien een paar pacifisten, die anti-oorlogsleuzen propageren, maar daarnaast zijn er mensen, die van oorlog houden, of die hun voorkeur hebben voor bepaalde oorlogen.
Sommigen zijn het helemaal niet eens
met de oorlog in Vietnam, maar ze zijn wel bereid om voor iets anders te vechten. Zij willen een ander soort oorlog. In feite heeft de mens oorlog d.w.z.
conflict geaccepteerd, niet alleen in zichzelf, maar ook om hem heen als behorend bij zijn
levensstijl. Wat de mens in zijn totaliteit is -
zowel bewust, als in de diepere lagen van zijn bewustzijn - brengt een bepaalde
maatschappij voort, met de daarbij behorende structuur - dat is duidelijk. En men vraagt zich opnieuw af: is het
mogelijk, dat de mens, die door zijn opvoeding en door het accepteren van de sociale
normen en de cultuur, een gewenningsproces heeft doorgemaakt, een psychologische revolutie
binnen zichzelf teweegbrengt? Het gaat dus niet alleen om een
uiterlijke revolutie. En is het dan mogelijk zelf een
psychologische revolutie onmiddellijk te volbrengen en niet na verloop van tijd, of
geleidelijk aan? Want als het huis in brand staat is
daarvoor geen tijd. Dan praat je niet over geleidelijk aan blussen; dan heb je geen tijd.
Tijd is zelfbedrog. Maar wat kan de mens veranderen? Wat zal jou en mij als mens doen
veranderen? Een of andere drijfveer, hetzij
beloning of straf? Dat is al zolang geprobeerd. Psychologische beloning, de belofte
van de hemel, de straffen van de hel? Dat hebben we allemaal in overvloed
gehad, maar dat heeft kennelijk de mens niet veranderd. Hij is nog even afgunstig, begerig,
gewelddadig, bijgelovig, angstig en wat dies meer zij. Een drijfveer, hetzij van buitenaf,
hetzij ons innerlijk, brengt dus geen radicale verandering. Zou misschien het door analyse ontdekken van de oorzaak, waarom de mens zo gewelddadig. Zo vol angst, zo hebberig, zo
wedijverend, zo niets ontziend eerzuchtig is - en dat ontdekken is niet zo moeilijk - de
oplossing brengen?
Het blijkt van niet. Noch dat, noch het ontdekken van de
drijfveer helpt. Maar wat dan wel? Wat is het, dat niet geleidelijk aan,
maar ogenblikkelijk een psychologische omwenteling teweegbrengt? Dat is naar mijn mening het hele
punt, waar het om draait Analyse - hetzij door de specialist,
hetzij door zelfbespiegeling - lost de kwestie niet op. Analyse neemt veel tijd en vereist
een diep inzicht, want als er in een analyse ook maar iets fout gaat is ook de
daaropvolgende analytische conclusie fout. Wanneer je analyseert en tot de conclusie komt en dan op die conclusie weer verder bouwt, ben je al in het slop geraakt; dan loop je al vast. Bovendien blijft dan in analyse nog
altijd het probleem van de 'analist' en dat wat geanalyseerd wordt. Hoe is dan die radicale, fundamentele
verandering psychologisch, innerlijk te verwerkelijken, als noch de drijfveer, noch
analyse, noch het opsporen van de uitkomst biedt?
Je kunt gemakkelijk uitvinden waarom
je kwaad bent, maar dat verhoudt je niet om kwaad te zijn. Je kunt best ontdekken, wat de
oorzaken zijn, die bijdragen tot een oorlog. Dat zijn bijvoorbeeld economische,
nationale of religieuze motieven of religieuze motieven, of de eerzucht van de politici,
of ideologieën, of beloften, enz. Niettemin gaan we door met elkaar te
vermoorden in naam van God, of van een ideologie, of in naam van wat dan ook. Er zijn 15.000 oorlogen geweest in 5000 jaar! En nog altijd kennen we geen liefde,
geen medegevoel! Wanneer we ons in dit probleem
verdiepen, komen we onvermijdelijk op de kwestie van 'hij, die analyseert' en 'dat wat
geanalyseerd wordt', de 'denker' en de 'gedachte', de 'waarnemer' en het 'waargenomene' en
op de vraag of die indeling in 'waarnemer' en het 'waargenomene reëel is; reëel in de
zin van een feitelijk probleem en niet iets theoretisch. Is de 'waarnemer' - het centrum van
waaruit je kijkt, van waaruit je iets ziet, van waaruit je luistert - een wezen, ontstaan
uit onze verbeelding, dat zichzelf heeft afgescheiden van dat, wat wordt waargenomen?
Wanneer je zegt: 'ik ben kwaad', is
die boosheid dan verschillend van het wezen, dat weet dat het kwaad is? Is het geweld afgescheiden van hem,
die het waarneemt? Maakt dat geweld niet deel uit van de
waarnemer? Let op - dit is echt een uiterst
belangrijk punt. Het is het kernpunt, dat we begrijpen
moeten, willen we doordringen in de kwestie van de onmiddellijke, psychologische ommekeer
- die dus niet in een toekomstige toestand of in een toekomstige tijd ligt. Is de 'waarnemer', het 'ik', het
'ego', de 'denker' verschillend van het ding, van de ervaring, de gedachte, die hij
observeert? Wanneer je die boom hier ziet, of de
vogel in zijn vlucht, of het avondlicht over het water, is dan hij die dat ervaart
verschillend van dat wat hij ervaart? Kijken we, als we een boom zien, er
ook werkelijk naar? - of kijken we via de voorstelling, die de kennis ervan ons heeft
gegeven, of via een vorige ervaring? Je zegt: 'ja, ik weet wat een tere
kleuren hij heeft en hoe mooi van vorm hij is.'
Je herinnert het je en verheug je in
het genot, dat je uit die herinnering put, uit die herinnering aan het gevoel er zo nauw
mee verbonden te zijn, enz. Heb je ooit de waarnemer als
verschillend van het waargenomene kunnen zien? Als je hier niet diep op in gaat, zal
wat hierop volgt aan je voorbij gaan. Zolang er een indeling in de
waarnemer en het waargenomene is, is er conflict. Die indeling, zowel in ruimte als in
woorden, die de geest binnen dringt via de fantasie, de kennis, of de herinnering aan de
herfstkleuren van het vorige jaar, schept de waarnemer en in de afstand van hem tot het
waargenomene ligt het conflict. Die indeling wordt door het denken
veroorzaakt. Je kijkt naar je buurman, naar je
vrouw of je man, je vriend of je vriendin, of wie dan ook - maar kun je zien zonder het
beeld, dat je in gedachte van hem hebt, zonder de herinnering van vorige keren? Want als je met dat beeld voor ogen kijkt, is er geen communicatie.
Dan is er slechts een indirecte
ontmoeting van twee groepen van beelden, die de man en de vrouw van elkaar hebben. Er is een ontmoeting van twee begrippen en geen feitelijke ontmoeting. Wij leven in een wereld van begrippen, in een wereld van het denken. Wij trachten al onze problemen, van
de meest mechanische tot de meest ingrijpende psychologische, door het denken op te
lossen. Als er een afstand is tussen de
waarnemer en het waargenomene, dan is die scheiding de bron van alle menselijke
conflicten. Wanneer je zegt, dat je van iemand
houdt, is dat dan liefde? Want is niet in die liefde zowel de
waarnemer, als het voorwerp van die liefde, het waargenomene? Een dergelijke liefde is het
voortbrengsel van het denken en dat wordt als een begrip apart gezet. Maar de liefde is zoek.
Is nu het denken het enige
instrument, dat wij ter beschikking hebben om onze menselijke problemen aan te pakken? Want dat brengt geen antwoord; dat
lost de problemen niet op. Als dat tenminste zo is. We stellen de vraag maar; we willen niets dogmatisch beweren. Misschien heeft het denken alleen een
rechtmatige plaats in mechanische, technische en wetenschappelijke zaken. Als de waarnemer het waargenomene is,
houdt het conflict op te bestaan. Dit gebeurt soms volkomen vanzelf en
zonder moeite. In situaties van groot gevaar is er
geen waarnemer afgescheiden van het waargenomene; dan is er ogenblikkelijke actie; dan zet
het antwoord zich onmiddellijk in daden om. Wanneer zich een ernstige crises in
ons leven voordoet - maar wij trachten altijd ernstige crises te ontlopen - hebben we geen
tijd er over na te denken. In een dergelijke situatie komen de
hersenen met hun oude herinneringen niet aan bod en toch wordt er ogenblikkelijk iets
gedaan.
Als de indeling van de waarnemer en
het waargenomene niet meer bestaat, volstrekt zich psychologisch, innerlijk onmiddellijk
een verandering. Om het nog anders te zeggen: men
leeft in het verleden. Daarin leeft men; we leven in dat, wat voorbij is en we houden ons bezig met 'wat ben ik geweest' en van daaruit met 'wat zal ik worden'. Ons leven is essentieel gebaseerd op
gisteren en dat gisteren ontneemt ons onze kwetsbaarheid tot onschuld. Zo is dus 'gisteren' degene, die
waarneemt, die gadeslaat en in die waarnemer zijn alle lagen van het onbewuste, zowel als
van het bewuste vertegenwoordigd. Het hele mensenras leeft in ieder van
ons, in het bewuste gedeelte en in het onbewuste, in de diepere lagen. Ieder mens is het resultaat van
duizenden jaren; de hele historie en alle kennis van het verleden ligt verborgen in een
ieder van ons en dat kan men zelf ontdekken, als men maar weet, hoe men dat alles kan
opgraven en hoe men diep in zichzelf kan afdalen. Daarom is zelfkennis zo ongelooflijk
belangrijk. Zoals het nu is is het 'zelf' tweedehands.
Men praat na wat anderen hebben
gezegd, of dat Freud is, of een andere specialist. Als je jezelf wilt leren kennen, kun
je niet door de ogen van de specialist kijken; men moet zichzelf rechtstreeks zien. Hoe kan men zichzelf leren kennen
zonder 'waarnemer' te zijn? Wat bedoelen we eigenlijk met kennen? Dit is geen woordenzifterij - maar, wat bedoelen we met 'kennen'? Wanneer kennen we iets? Ik zeg bijvoorbeeld: 'ik ken
Sanskriet, ik ken Latijn' of 'ik ken mijn vrouw of mijn man'. Een taal kennen is iets anders dan
mijn vrouw of mijn man kennen. Ik heb een taal leren kennen, maar
kan ik ooit zeggen: 'ik ken mijn man of mijn vrouw?' Als ik zeg: 'ik ken mijn vrouw', dan wil dat zeggen, dat ik een bepaald beeld van haar heb en dat beeld is altijd uit het verleden.
Dat beeld staat me in de weg als ik
naar haar kijk - misschien is ze intussen al een beetje veranderd. Kan ik dus eigenlijk ooit zeggen 'ik
ken'? Als je nu vraagt: 'kan ik mijzelf
kennen, zonder dat er een waarnemer is?' Kijk dan eens goed wat er gebeurt. Dit is tamelijk gecompliceerd. Ik leer iets omtrent mijzelf en
terwijl ik dat doe verzamel ik kennis over mijzelf en ik gebruik die kennis, die uit het
verleden is, om nog meer over mijzelf te weten te komen. Met die vergaarde kennis omtrent
mijzelf kijk ik naar mijzelf en probeer ik iets nieuws over mijzelf te leren kennen. Kan dat? Nee, dat is onmogelijk. Iets over mijzelf leren en iets van
mijzelf kennen zijn twee heel verschillende dingen. Leren is een onafgebroken proces, waarbij niets vergaard wordt en ikzelf ben iets, dat voortdurend verandert - er zijn nieuwe gedachten, nieuwe gevoelens, nieuwe variaties, nieuwe suggesties en vermoedens. Leren hangt niet samen met het
verleden of de toekomst. Ik kan niet zeggen ik heb geleerd of
ik ga leren. De geest moet onafgebroken in een toestand van leren zijn en daarmee dus altijd in het daadwerkelijke heden, altijd fris en niet muf door al het stof van vergaarde kennis van gisteren.
|