|
KRISHNAMURTI: EEN DRUPPEL ZEN IN IEDERS BEKER HET IK: EEN OP GEHEUGEN GEBASEERDE ABSTRACTIE Evenals Krishnamurti betoogt Watts
dat we van onszelf gewoonlijk identificeren met een idee dat we van onszelf hebben - het
ego. We bevinden ons als het ware in een
volledig vloeibare aggregatietoestand, maar hebben het gevoel dat die op een of andere
manier 'stolt' door onze aanwezigheid. We identificeren onszelf met wat we
houden voor een vaste vorm, een verzameling herinneringen die we 'ik' noemen. Wat we gewoonlijk als 'zelf' ervaren
is alleen maar een hersenschim, die verdwijnt als we ophouden onszelf symbolen voor te
houden. Het is een op geheugen gebaseerde
abstractie. We dienen echter te begrijpen dat
Watts met dit alles geen moralistische kruistocht tegen het egotisme houdt.
Hij schrijft niet in de geest van de
zedenpreker, die de mensheid in het algemeen veroordeelt voor een moreel vergrijp. Als je jezelf identificeert met een
abstractie van het geheugen, wil dat veeleer zeggen dat je ten prooi valt aan een
begripsmatige illusie, dan dat je een zonde begaat. Als je bovendien de zaak wilt
rechtzetten vanuit datzelfde ik-bewustzijn, sluit je een compromis met de illusie.
Het ego kan alleen leren egoïstisch
te zijn. Watts vergelijkt hier en daar de
normale toestand van het ego met een trillende massa. Hoewel het een illusoire toestand is,
is die illusie niet ongevaarlijk. Dat wat zich innerlijk geïsoleerd
voelt ten opzichte van de natuurlijke wereld stelt zich potentieel vijandig en agressief
op jegens die wereld. Het is niet moeilijk de gevaarlijke
effecten te zien van de 20e eeuwse technologie, die wordt geleid door egocentrisch
bewustzijn. We kunnen ons afvragen wat we kunnen
doen, gezien het feit dat een illusie zich niet kan bevrijden van een illusie? Watts' antwoord op deze vraag dient
te worden beoordeeld in het licht van de mogelijkheid van een staat van verlicht
bewustzijn, dat de kern vormt van zijn leringen.
SAT-CHIT-ANANDA Zoals ik al suggereerde is
Watts' hele benadering afhankelijk van de mogelijkheid van een zuivere, onvertaalde,
directe ervaring van de wereld en het getransformeerde ik-besef dat daarmee gepaard gaat. Het is de mogelijkheid die wat hij
noemt de 'metaphysis' vertegenwoordigd, het directe, onmiddellijke begrijpen van de
werkelijkheid, voordat dat daar een gedachte tussenkomt aan een feit, symbool, gebeurtenis
of wat ook. Deze ervaring is 'voor-feitelijk', in
tegenstelling tot wat we weten door abstractie, deductie en reflectie. Het is belangrijk dat we Watts'
bedoeling op dit punt begrijpen. Hij spreekt niet over
geïnterpreteerde zintuiglijke gevoelsprikkels. Wat hij betoogd is veel fundamenteler. De veronderstelling dat zintuiglijke
prikkels de basiselementen vormen van de ervaring is een filosofisch standpunt, dat al
gebaseerd is op herinnering en beschouwing. In latere jaren verwierp Watts de
term 'metaphysic', maar zijn oorspronkelijke keuze van het woord geeft de essentie weer
van wat hij wil zeggen.
Het is het kennen van wat 'boven de
natuur' uitgaat, d.w.z. van wat 'we ervaren voordat we de aard van onze ervaringen
door nadere beschouwing vaststellen - door herinnering, duiding en classificeren'. Zoals Watts graag toegaf, kent 'metaphysic',
als het zo gedefinieerd wordt geen taal, het is eigenlijk niet in woorden uit te drukken. We kunnen niets weten over
deze ervaring, op de manier waarop we weer hebben van dingen die tot onze herinnering
behoren en tot onze beschouwelijke denksystemen. In de gebruikelijke, traditionele zin
is ieder weten herinnering, kennis van wat was. Een van de redenen waarom we ons
verzetten tegen de mogelijkheid van een direct gewaarworden van de wereld, is dat we het
indirecte van onze normale bewustzijnstoestand niet onderkennen. We hebben het gevoel dat we daarmee
zo direct waarnemen als maar mogelijk is. Zijn we ons per slot van rekening niet van nature van onszelf bewust? Juist dat wordt door Watts
aangevochten. Als we zeggen dat we weten wat we
weten, zeggen we daarmee eigenlijk dat we te laat komen op het feest, om het beeld te
gebruiken dat ik op Krishnamurti's leer toepaste.
Terwijl ik gedachte X denk, ben ik me
niet bewust dat ik gedachte X denk' is niet langer gedachte X, maar gedachte Y. Gedachte 'y' is niet gedachte X, het
is mijn herinnering aan het feit dat ik gedachte X gehad heb. Daarom ben ik me nooit bewust van een
zelf of ego dat een ervaring in het nu heeft. Iedere poging om me bewust te zijn
van mijn bewustzijn is een vicieuze cirkel, een eindeloos terugkeren van illusies. Hoe vaak ik ook spreek over het nu,
het is een denkbeeldig nu, een herinnering aan het onmiddellijke verleden. Wat we voor een rechtstreekse
ervaring houden is gewoonlijk een weergave daarvan. Onze normale bewustzijnstoestand is
een vorm van reflectief bewustzijn. Het is de registratieafdeling van de
zaak, maar niet de zaak zelf. De zaak waar het werkelijk om gaat,
de wereld van het nu, waarin we tegelijk essentieel en totaal aanwezig zijn, kan nooit een
kwestie zijn van herinnering, of een object van weten. Ik wil dit wat nader uitwerken.
De wereld roept ons bij onze geboorte
te voorschijn als bewuste wezens. Het bewustzijn dat we gewoonlijk
ervaren werpt geen licht op zijn eigen oorsprong. We hebben het gevoel dat er zoiets
als een 'kloof' is die ons scheidt van de wereld. Door een systeem te aanvaarden van
symbolen die betrekking hebben op de wereld en op onze eigen identiteit, komen we met meer
of minder succes in overeenstemming met die wereld. Er bestaat een heel vocabulaire - dat
we maar al te goed kennen - waarmee de verschillende strategieën worden aangeduid om de
'kloof' te overbruggen. we worden aangespoord de
werkelijkheid onder ogen te zien', de 'harde feiten' te aanvaarden, de ruimte 'te
veroveren' enz. Het punt is echter dat het bij de
beroemde kloof slechts om een traditioneel onderscheid gaat. Onze woorden, gedachten en ideeën
hoeven niet als verbindende elementen te worden gehanteerd. Zo opgevat zullen ze als een
belemmering worden ervaren, hoe succesvol ze ons ook met de wereld schijnen te verbinden. Als we het gangbare onderscheid
tussen onszelf en de wereld doorzien, blijkt dat gedachten en ideeën op even natuurlijke
wijze opkomen als bloemen of als het haar dat op ons hoofd groeit.
Op dezelfde manier kunnen we de
bewuste aandacht zien. Zoals Watts opmerkt: 'we denken niet
voordat we denken en we weten niet hoe we denken; we doen het gewoon'. Als het denkproces zo wordt opgevat, wordt het bevrijd van spanningen. Het universum zal nooit begrijpelijk
zijn voor het bewuste denken. Het universele weten zou ook het
denken over het denken moeten omvatten en wie zal daarover denken? Er is, zoals Watts uiteenzet, een
bepaaldheid in het bewustzijn en het weten die we gewoonweg moeten aanvaarden als we de
vruchteloze pogingen om te weten te komen hoe we weten willen vermijden'. 'Hoe kunnen we weten wat we weten
zonder te weten dat we weten?' Watts noemt dit gevoel dat we één
zijn met alles wat is 'The Supreme Identity', wat toevallig de titel is van een van zijn
meer technische boeken. De ervaring van het vergeten moment,
het eeuwige nu, het kosmisch bewustzijn of hoe we het ook willen formuleren, laat zich
zoals ik al zei niet in woorden uitdrukken.
Het is een ervaring die tot de
non-verbale dimensie van het bewustzijn behoort. Er zijn echter overeenkomstige
ervaringen, die het absolute karakter van deze dimensie benaderen. Volgens Watts zijn het de
wereldreligies die ons die analogische ervaringen verschaffen. De gedachte dat de taal van
dergelijke ervaringen een feitelijk of hypothetisch karakter heeft berust echter op een
misvatting. Daar waar analogische ervaringen in
die zin worden opgevat, behoren ze tot de metafysica, 'alsof het gaat om feiten op een
hoger niveau van objectief bestaan dan zintuiglijke waarneembare objecten'.
Hun diepere en eigenlijke karakter is
echter 'metaphysic', hetgeen Watts beschouwt als de ondefinieerbare basis van elk weten: Metafysich weten of 'besef' is een
intense, bewuste aandacht voor dat ondefinieerbare en onmiddellijke 'punt' van weten dat
altijd het 'nu' is en waarvan elk ander weten wordt afgeleid door het beschouwelijke
denken. Een besef van 'leven' waarbij de
geest niet tracht te bevatten of te omschrijven wat hij weet'.
Het is duidelijk dat sommige analoge
religieuze ervaringen deze bewuste aandacht beter tot uitdrukking kunnen brengen dan
andere. Om die reden verwijst Watts
voortdurend naar de Oosterse religies en filosofieën. Zij zijn beter geschikt dan de
Westerse religies als het erom gaat de bewuste aandacht als een reëel gegeven te
presenteren en niet als een toekomstige verworvenheid. De wijze waarop Watts de betekenis
van het hindoeïstische Tat Tvam Asi (dat bij jij) uitwerkt, vormt de kern van zijn
benadering, waarbij hij zijn lezers laat zien dat ze zichzelf kunnen ervaren als een
bepaald punt, een focus waarin de hele wereld zich manifesteert; het enige werkelijke zelf
is de totaliteit. Hij gebruikt ook graag de uitdrukking
sat-chit-ananda, werkelijkheid-bewustzijn-extase, die ik in het vorige hoofdstuk
noemde bij de bespreking van Krishnamurti. Watts benadrukt dat - als we het maar
zouden kunnen zien - onze gewone leefsituatie nu een toestand is van opperste extase. We staan op dit ogenblik midden als
religieus filosoof, met het doel zijn lezers te helpen deze diepere ervaring van de
getransformeerde persoonlijkheid te voelen en niet slechts te begrijpen. Met het oog daarop werd The Book on
te Taboo Against Knowing Who You Are geschreven. Het is een aanvulling op het meer technische werk The Supreme Identity. De wereld is een spel. Alle levende wezens zijn de maskers en de rollen van het centrale Zelf.
|