|
KRISHNAMURTI: EEN DRUPPEL ZEN IN IEDERS BEKER VERLOSSING - VAN PARANOIA TOT METANOIA Het dogma van de vleeswording van
Christus hield in het traditionele christelijke denken verband met een manco in de
natuurlijke conditie van de mens. De mens, heet het, dient te worden
verlost of gered van zijn staat van zonde. De vleeswording van Christus is de
remedie voor de ziekte waaraan de mensheid lijdt. In het Johannes-evangelie vertelt
iemand Jezus over de ziekte van zijn vriend Lazarus. Als hij het nieuws hoort zegt Jezus: 'deze ziekte is niet ten dode'. Als een lichamelijke aandoening niet
de werkelijke ziekte is, wat dan wel? Soren Kierkegaard zei dat het wanhoop
was en verdedigde deze stelling in zijn beroemde boek De ziekte ten dode.
In het kader van mijn discussie zou
de ziekte kunnen worden beschouwd als een vorm slaapziekte, waardoor de levenden het leven
mislopen terwijl het binnen handbereik ligt. De onvrijheid van de mens bestaat
niet alleen daaruit dat hij gevangen wordt gehouden door zijn eigen zelfzuchtige wil - de
fatale tekortkoming in Kierkegaards woorden. Daar waar de religieuze analogieën
spreken over de onvrijheid van de mens, bedoelen zij eerder een begripsmatige dan een
morele onvrijheid. We zijn in de ban geraakt van een
vertekend ik-gevoel. De hallucinatie ontstaat doordat het
bewustzijn zichzelf identificeert met een van zijn eigen denkbeelden. Het gangbare beeld van het ik is een
op het geheugen gebaseerde abstractie. Er kan geen sprake zijn van redding,
door Christus of wie ook, tenzij we worden verlost van deze mentale dood - de gehechtheid
aan dode beelden. Als onze identiteit niet wordt
bevrijd van de gangbare, algemeen geldende opvatting zal geen enkele poging om Christus na
te volgen ook maar iets in ons veranderen. Het kan hooguit een verlammend gevoel
van schuld teweegbrengen.
Het denkbeeldige ik tracht een
onzelfzuchtige instelling na te streven, die alleen kan worden bereikt als dat ik niet
bestaat. Het ego tracht egoloos te zijn. Dit is paranoia; de geest bevindt
zich naast en buiten zichzelf en is verstrikt geraakt in een opvatting omtrent zichzelf. In bijbelse termen is metanoia de
geest die met zichzelf samenvalt en niet langer gebonden is door ziekte en dood. De dood is het rijk van dode beelden
en begrippen, het rijk van het niet-vergeten moment. Op de vraag wie ze zijn mensen
geneigd te antwoorden met een beschrijving van wie ze waren. Ze hebben zich vereenzelvigd met een
dood beeld. We hebben gezien dat in het christelijk denken de werkelijkheid die 'Christus' genoemd wordt het einde is van het begrip dat 'ik' heet. Zoals Paulus zegt: 'ik leef, doch
niet langer ik, maar Christus leeft in mij'. Redding is dan het verlossen van de
geest van de magische gehechtheid aan het onveranderlijke beeld van wat was.
In zekere zin is het een vorm van
anamnese, een her-innerd worden aan het diepere ik dat we waren, voordat we werden
ver-uiterlijkt door het conventionele ik. Het is een herinnering aan wat de
boeddhisten de 'ongeboren geest' noemen. Onze ware identiteit is ongeboren en
onbekend. We zullen nooit een object zijn voor
onszelf. We kunnen nooit de hand op onszelf
leggen en daar hebben we ook geen behoefte aan. De zon hoeft niet op zichzelf te
schijnen, zij schijnt gewoon. Wat we het normale leven noemen
eindigt niet en valt niet uiteen in atomen als het bestaan in die zin wordt opgevat.
We kunnen door de illusie heenzien en teruggaan om ervan te genieten. We kunnen het spelletje spelen van
'ikzelf, hier en nu' zonder goddank het gevoel te hebben dat 'ik' er iets 'aan over moet
houden', alsof de wereld een bank is die we moeten beroven.
De lezer heeft wellicht geduldig
geluisterd naar alles wat tot dusver gezegd is, maar ergens op de achtergrond wordt hij
geplaagd door de vraag: hebben we het nog steeds over uitsluitend menselijke problemen,
die de schrijver beloofde ons te besparen? Met andere woorden: is de redding
alleen bestemd voor deze wereld? Een antwoord op deze vraag zou kunnen
zijn dat als we onze hoop uitsluitend op deze wereld vestigen, wij de meest
beklagenswaardige schepselen zijn die er bestaan. Deze wereld is niet de
wereld. Deze wereld is de gemeten en
berekende traditionele wereld van het normale bewustzijn. De
wereld is de wereld zoals zij is. Het moet duidelijk zijn dat we niet alleen maar met woorden spelen. Als we de wereld ervaren zoals zij
is, leven we het hemelse en eeuwige leven. Ik herhaal, dit is geen 'wijze van
spreken', geen alsof. Het centrale gebeuren is niet de
fysieke, maar de psychische dood, de bevrijding uit de betovering van het ego.
Wat sterft is een verzameling
indrukken van wat we waren. Daarom dienen de traditionele
elementen in het eschatologische systeem te worden opgevat in de zin van veranderingen in
onze bewustzijnstoestand. De Jongste Dag is de ineenstorting
van ons traditionele ik-gevoel. De opstanding is veeleer de geboorte
van het nieuwe bewustzijn dan de wedergeboorte van het lichaam. Het leven 'na de dood' is het nu
waarin geen ik is. Een hemel na de fysieke dood
suggereert dat er iets onvervulds kleeft aan de ervaring van het eeuwige nu. De hemel is te vinden buiten de
traditionele toekomst, niet in de toekomst. Alleen de hel is in de toekomst. Voortdurend leven in de verwachting
dat de hemel op komst is, is leven in de hel van opperste frustratie. Het ik leeft op de omtrek van de
cirkel rond het ware zelf en frustreert zichzelf met nutteloze zoektochten op die perifere
lijn.
Het koninkrijk der hemelen is te
vinden in het centrum. Het christendom nodigt ons uit om met
Christus ' op te gaan' naar dit middelpunt van ons diepste zelf. Er is misschien in bepaalde opzichten
een vervolg na de fysieke dood, maar dat is geen gedachte waaraan het bevrijde ik zich zal
vastklampen. Zoals Paulus zegt: 'de verlossing is
nu'. De verlosten kunnen niet sterven, ze
zijn al dood, dood voor het ik dat ze verondersteld werden te zijn. De Spaanse existentialist Miguel de
Unamuno is de schrijven van een essay 'Nicodemus de Farizeeër', waarin hij zegt dat er
'in ieder van ons twee mensen te vinden zijn, de tijdelijke mens en de eeuwige'. Later in hetzelfde boek vergelijkt
hij de tijdelijke mens met de dode Lazarus van het Johannesevangelie. 'Ieder mens draagt een Lazarus in
zich, die slechts een Christus nodig heeft om hem op te wekken, en wee de arme Lazarussen
die aan het eind komen van hun weg van waarneembaar lief en leed onder de zon, zonder ooit
een Christus te hebben ontmoet die tegen hen zei: 'sta op'! Verlossing is ontwaken uit een
slaap. Onze zonde is vereeuwigd door de discipelen in Getsemane; Christus' vraag aan hen is de tijdloze vraag van de christelijke religie: 'kunt ge niet een uur met mij waken?'
|