LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      KRISHNAMURTI: EEN DRUPPEL ZEN IN IEDERS BEKER 

  WAARHEID HEEFT GEEN TRADITIE  

Deze zin is een citaat uit K's pas verschenen dagboek.

Het is een simpele waarschuwing aan het adres van onze verwachtingen ten aanzien van wat hij te zeggen heeft over geloof en kennis.

Voor hem zijn overtuigingen, met name religieuze overtuigingen, gerustellende projecties, gebaseerd op angst.

Om zijn visie op dit punt te illustreren zouden we een bekend gezegde kunnen omkeren en zeggen: 'ik zal het zien als ik het geloof'.

Geloof en ongeloof zijn producten van geconditioneerdheid, zij vertekenen ons beeld van wat waar en reëel is.

Zijn verwerping van dogma's en overtuigingen impliceert een korte maar krachtige afwijzing van de christelijke theologie.

Hij merkt ergens op dat 'men uiteraard alle theologie en geloofsovertuigingen moet verwerpen'.

In het licht van de getransformeerde bewustzijnstoestand waarover hij spreekt schijnen dergelijke vooroordelen louter tijdsverspilling te zijn.

Geloof is iets wat, evenals het denken en de ervaring, een mens die werkelijk leeft niet in de weg zit.

Het is een heilige koe.

Kennis eveneens.

Op het eerste gezicht lijkt dit minder aannemelijk.

Tenslotte hebben we, als we kunnen zeggen dat we iets 'weten' evenals het denken, zijn schaduwzijde: we kennen slechts het beeld of de herinnering.

Het leven is steeds weer opnieuw, steeds weer actueel.

Dat wat we weten beperkt onze response tot begrippen en categorieën en staat vrije, enthousiaste, waarachtige reacties in de weg.

Iemand die werkelijk bewust is, beleeft elk moment als een mysterie, maar 'kennis kan geen mysterie bevatten'.

Kennis fungeert slechts als bron van informatie voor onze projecties.

De kennis die we door ervaring hebben verworpen drukt zijn stempel op wat we waarnemen.

Het mysterieuze komt ons bekend voor: 'men kan slechts iets herkennen, indien men het eerder gekend heeft'.

In een passage formuleert hij zijn standpunt heel nadrukkelijk: 'als u weet, bent u al in uw graf'.

Wat voor zin heeft het dan, te zeggen dat iets waar is?

Als we niet kunnen geloven of weten dat iets waar is, wat heeft dat woord dan nog voor betekenis?

Het is duidelijk dat volgens K's zienswijze weten of geloven niets te maken heeft met waarheid.

Waarheid is 'wat is'.

Geloof en kennis zijn te zeer verstrengeld met de scheppingen van de geest.

De waarheid vertoont zich pas door directe, onmiddellijke waarneming en is iets wat zich onuitgenodigd aandient.

Daaruit volgt dat waarheid niet iets is waarnaar gezocht moet worden.

De zoeker vindt alleen dat wat hij wil vinden.

Wat is het dan dat niet kan worden geloofd of geweten en dat toch werkelijk is?

Zou het God kunne zijn?

GOD, RELIGIE EN DE GESNEDEN BEELDEN VAN DE GEEST

K. geloofde nergens in.

Hoe zou hij in God kunnen geloven?

Het is waar dat hij vaak over God spreekt als een projectie, een troostrijke illusie: 'het denken plaatst God in een hemel'.

Het is ook waar dat hij een afwijzende houding schijnt aan te nemen ten aanzien van alle begrippen die ik tot dusver heb besproken.

We dienen echter te beseffen dat deze begrippen zoals ze gewoonlijk worden opgevat symptomen zijn van een gereduceerde bewustzijnstoestand, die als een miezerig straaltje door onze beperkende filters druppelt, om met Huxley te spreken.

In deze bewustzijnstoestand roept het begrip God, evenals iedere andere gedachte, bepaalde stereotiepe responsen in ons op.

We zoeken de God die we 'kennen', een idee.

Hoe zou dat God kunnen zijn?

Geloven in zulk God is volgens K. geloven in jezelf, het is een geloof van weinig of geen betekenis, omdat het een projectie is, een product van conditionering.

Het merendeel van K's uitspraken omtrent het begrip 'God' schijnt derhalve negatief te zijn en dat geldt des te meer als het gaat om de religie in het algemeen.

'Georganiseerde religie is het bevroren denken van de mens'.

Hij denkt daarbij niet alleen Westerse godsdiensten, alle religies zijn momenteel 'zonder enige betekenis'.

Hij keert zich met name tegen traditie, rituelen en heilige boeken; hij beroemt zich erop dat hij ze niet heeft gelezen.

In weerwil van zijn tegen God en de religie gerichte verbale vuurwerk neemt hij ten aanzien van deze kwesties een tweeslachtige houding aan.

Hij heeft voor beide een acceptabele functie in petto, als dat zo te pas komt.

Het is waar dat verschillende religies, als bolwerken van tradities, monolithische instituten enz., geen betekenis voor hem hebben, maar hij kan zeggen dat 'religieus zijn is: gevoelig voor de werkelijkheid' en dat religie 'het gevoel is van heiligheid, mededogen, liefde'.

Met andere woorden: hij gebruikt van tijd tot tijd het woord 'religie' om iets uit te drukken wat tot de kern van zijn eigen positieve boodschap behoort.

Maar hoe staat hij tegenover God?

Dat is moeilijker te bepalen.

We weten dat K. geringschattend spreekt over God als psychologische zekerheidsstelling.

Zoveel is duidelijk.

Bij tijd en wijle wil hij laten doorschemeren dat 'God' verwisselbaar is met liefde, of gewoon met 'wat is'.

Neem bijvoorbeeld de volgende uitspraak: 'wanneer er liefde is, welke haar eigen eeuwigheid is, dan is er geen zoeken naar God, want liefde is God'.

En: 'Als er geen waan is, is dat 'wat is' god, of wat voor andere naam gebruikt wordt.

Dus god - of welke andere naam u eraan geeft - bestaat als u er niet is'.

Met uitspraken als deze komen we niet zo heel ver.

We kunnen misschien enigszins aanvoelen wat hij met liefde bedoelt, maar wat heeft 'wat is' te betekenen?

K. zou hier waarschijnlijk opmerken dat we ons gegeven op de kronkelpaden van de discussie over theologie en geloof, omdat we aan de diepere kern van zijn leerlingen voorbij zijn gegaan.

We breken ons het hoofd over 'God' en 'wat is', omdat we ons verbeelden dat dat werkelijkheden zijn die op een of andere manier los van ons en buiten ons bestaan.

We hebben onszelf geïdentificeerd met een beeld dat we van onszelf hebben.

We zien niet dat de waarnemer het waargenomene is.

Er is geen ander motief dan blinde gewoonte om onszelf af te zonderen van wat we onze omgeving noemen, op de manier waarop we dat plegen te doen.

Om deze afzondering te doorbreken, hoeven we alleen de beperkende filters weg te halen.

Het tegenwoordige, niet-bewuste moment is op zich volledig.

Dit is de naamloze ervaring 'waarover niet gesproken kan worden'.

Als we de uitroep 'God!' In deze bewustzijnstoestand wensen te gebruiken, dan kan dat.

Deze bewustzijnstoestand lijkt sprekend op wat de Hindoes sat-chit-ananda noemen, werkelijkheid - bewustzijn - extase.

Het leven zoals het is is een extatisch spel, we hoeven dat alleen maar te kunnen zien.

In extase verkeren is buiten alles staan, vrij van de vastgelegde, stereotiepe rol van het zelf, de driedimensionale illusie.

K's eigen term voor deze bewustzijnstoestand is 'meditatie'.

Hij laat zich laatdunkend uit over meditatie als discipline of als vorm van introspectie.

Dat zijn alleen maar intellectuele methoden om egoïstischer te worden.

Mediteren als een opzettelijke strategie houdt in dat men zich bezighoudt met activiteiten en oefeningen voor zelfontwikkeling en verbetering, met speciale tijdtabellen en lichaamhoudingen.

K. daarentegen beweert dat echte meditatie een permanente bewustzijnstoestand is.

We hoeven alleen maar te kijken, zonder te identificeren en kiezen.

De werkelijk bewusten maken geen keuzes, zij zijn bewust zonder te kiezen.

'Alleen degene die verward is, kiest'

Robert Hollings bijvoorbeeld schrijft in zijn boek Transcendental Meditation (1982) dat K's filosofie fascinerend is om te lezen, maar dat het onmogelijk is te doen wat hij voorstelt.

Hollings vergelijkt het lezen van K's boeken met het leren duiken van een springplank.

We worden geïnstrueerd de ladder op te gaan en over de plank naar de rand te lopen, en dan wordt ons zonder meer gezegd dat we moeten duiken, zonder dat we weten hoe we dat moeten doen of hoe we onze angst moeten overwinnen.

Ik denk dat K. zou antwoorden dat uit Hollings' beeldspraak blijkt dat hij niet begrijpt wat onvoorwaardelijk bewust zijn is.

Het is geen bewustzijnstoestand waarin we besluiten ons ergens en te begeven of dit kunnen aanleren door middel van een techniek.

Deze uitspaken brengen ons tot de climax van wat we tot dusver over K's leerstellingen hebben gezegd.

Ze schijnen alle afhankelijk te zijn van de mogelijkheid dat er werkelijk zuiver, ongeconditioneerd bewustzijn bestaat.

Om het in zijn eigen woorden te zeggen: 'Zien is niet analyseren'.

Analyseren veronderstelt dat er iemand is die analyseert en iets in zijn volle omvang tegen K. richten.

Velen zouden de mogelijkheid van een onbevangen blik ontkennen.

Waarnemen is altijd vertalen en interpreteren.

K. zou toegeven dat mensen dit inderdaad zo beleven in hun onverlichte staat, maar dat er een vorm van bewustzijn is, die niet in die zin geconditioneerd is.

Dit is een heel essentieel punt en ik kom erop terug na mijn beschouwing over het denken van Alan Watts.

In deze paar bladzijden heb ik me vooral beziggehouden met het beschouwen van K's leerstelingen zoals hij ze zelf ziet, zonder alle tegenargumenten in te brengen die onvermijdelijk opkomen.

Ik zal de discussie voorlopig afsluiten met een passage waarin veel te vinden is van wat hij te zeggen heeft en die en passant een ander vraag opwerpt, die later besproken moet worden, namelijk dat K. het leven reduceert tot het onmiddellijke 'nu'.

Het leven valt uiteen in atomen en desintegreert.

Maar voorlopig mag K. het laatste woord hebben:

Het is belangrijk gewaar te zijn, van ogenblik tot ogenblik, zonder de ervaring te verzamelen welke gewaarzijn voortbrengt; omdat op het ogenblik zelf dat ge verzamelt, gij alleen gewaar zijt van die verzameling, volgens die bepaalde methode, volgens die ervaring.

D.w.z. uw gewaarzijn wordt beperkt door uw verzameling en daarom is er geen kwestie van waarnemen meer, doch slechts van vertolken.