|
OSHO: HET MOSTERDZAAD
JEZUS ZEI: VERGELIJK ME ERGENS MEE EN ZEG MIJ OP WIE IK GELIJK 'Jezus zei tot zijn discipelen:
vergelijk me ergens mee en zeg mij op wie ik gelijk.' Waarom stelde Jezus deze vraag? Is hij zich niet gewaar, wie hij is? Wil hij er via zijn discipelen achter
komen wie hij is? Waarom wil hij via zijn discipelen te
weten komen wie hij is? Omdat wat we zeggen, zal onthullen
waarom ze zich in de buurt van Jezus bevinden. Je schept het beeld van je meester in
overeenstemming met je verlangens. Als je bij Jezus bevindt omdat je
ziek bent, zal Jezus de genezer zijn. Je kijkt via je verlangen. Je projecteert je
verlangen. Als je macht zoekt, is Jezus de
almachtige, de almachtigste, want alleen als hij de machtigste is kan hij je macht
schenken. Als je onsterfelijkheid, als je zoekt
naar een staat zonder dood, als je bang bent voor de dood, dan zal het beeld van Jezus dit
verlangen weerspiegelen. Waarom vraagt Jezus aan zijn
discipelen: 'zeg me wie ik ben'? Hij vraagt het om te weten wat ze
projecteren. Als je iets projecteert zal hij je
ontglippen, want als je een Jezus of Boeddha wilt kennen, heb je niet-projecterende ogen
nodig. Je moet niets projecteren, je moet
alleen maar naar het feit kijken. Jezus is een feit, het meest vitale feit dat mogelijk is in de wereld. Kijk rechtstreeks naar hem, direct. Breng je verlangens er niet tussen;
maak van Jezus geen beeldscherm. Want dan zie je, maar je ziet alleen de weerspiegeling
van je eigen verlangens.
'Jezus zei tot zijn discipelen:
vergelijk me ergens mee en zeg me op wie ik gelijk. Simon Peter zei tot hem: U bent als
een rechtvaardige engel.' Hij moet een moralist, een puritein
zijn geweest. Hij moet zich schuldig hebben gevoeld
door zijn immoraliteit, want wat je van anderen zegt vertelt nooit iets van die
ander, alleen iets van jou. Wat je ook beoordeelt, het is nooit
een oordeel over anderen, het is een oordeel over jou. Jezus zegt steeds weer: 'oordeel
niet', want elk oordeel zal verkeerd blijken te zijn - jij bent er. Simon Peter zei: 'U bent gelijk
een rechtvaardige engel.' Hij zegt twee dingen, in de eerste
plaats: 'rechtvaardig' - hij moet altijd angst hebben gevoeld voor de zonde, hij moet bang
zijn geweest immoreel te zijn. En dan projecteert hij het tegendeel
op Jezus - daarom is hij bij Jezus. Mattheus zei:'U bent een wijs en
verstandig man.' Mattheus zoekt geen moraal, M. is op
zoek naar kennis - wetenschappelijke kennis. En Jezus lijkt op een man met
verstand, hij denkt dat deze man hem wat sleutels kan verschaffen tot de mysteriën van
het leven: 'Deze man kent enkele sleutels. Hij weet, ik kan inlichtingen van hem verkrijgen.' M. zoekt kennis. Maar als je naar Jezus gaat, naar een
man als Jezus, ga dan niet op zoek naar kennis. Jezus lijkt een wijs mens, omdat
alles wat hij zegt direct raak is, omdat alles wat hij zegt waar klinkt. Alles wat hij zegt is vol betekenis,
maar je schenkt te veel aandacht aan zijn woorden en niet genoeg aan zijn wezen. M. is een pundit, een geleerde; hij
is op zoek naar principes, theorieën, systemen, filosofieën. Als je zo ingesteld naar Jezus gaat,
ontglipt hij je, want Jezus is geen man van kennis - hij is een man van zijn.
En wat is nu het verschil? Kennis is oppervlakkig, geleend,
dood. Deze man leeft, leeft totaal.
Deze man heeft niets van wie dan ook
geleend - hij is gekomen om zichzelf te realiseren. Hij kan zijn wezen met jou delen en
je bent een dwaas als je niets anders dan woorden van hem meeneemt. Die woorden kun je uit boeken leren,
daarvoor hoef je niet naar Jezus te gaan. Een bibliotheek voldoet beter voor
dat doel; er is meer kennis te vinden in een bibliotheek, een kennis die er eeuwenlang is
opgestapeld. Je komt tot deze man die de dorst van
je wezen zou kunnen lessen en je neemt niets anders mee dan woorden.
Je gaat naar een keizer en hij zegt:
'vraag wat je wilt en ik zal het je geven', en je vraagt om niets anders dan een stuk
brood en gaat gelukkig weg. Het hele keizerrijk lag aan je
voeten, je hoefde er maar om te vragen - en je neemt woorden mee, je leert theorieën, je
wordt een theoloog. M. is de basis theologie voor de christenen. En dan raakt de hele kerk in twee
dingen verstrikt - daarom noem ik deze twee: Peter werd de grondslag van de kerkelijke
moraliteit, antiseks, en hij vormt die basis nog altijd: en Mattheus werd de fundering van
de theologie, en dat is hij nog altijd. Het christendom houdt zich met twee
dingen bezig, helemaal niet met Christus: met de moraal - met wat goed en wat kwaad is; en
met theologie, theorieën over god - en er kan helemaal geen theorie over God bestaan. God is geen theorie. Hij is geen veronderstelling die
bewezen kan worden of weerlegd, je kunt niet over hem redetwisten. En toen Jezus leefde, kon je God ontmoeten.
God was er, hij was doorgedrongen in
deze man - maar het zoeken naar kennis vormt een barrière. Je moet Jezus niet om kennis vragen.
Je moet hem vragen om zijn. Maar het verzamelen van kennis is
gemakkelijk, omdat je jezelf daarvoor niet behoeft transformeren. Je hoeft slechts naar de woorden te
luisteren en ze te onthouden; er is geen verandering van jouw kant nodig. Maar als je vraagt om zijn,
dan moet je zwijgen, dan moet je in diepe meditatie zijn, dan moet je niets anders worden
dan een zwijgende aanwezigheid. Dan alleen kan Jezus zijn zijn in jou
gieten. Thomas zei tot hem: 'meester, mijn
mond is niet in staat uit te drukken op wie u gelijkt.' Het is onmogelijk om het te zeggen. U bent zovele dingen, en zoveel is u - u bent zo overstelpend, u bent zo multi-dimensionaal, mijn mond is niet in staat dat uit te drukken. Ik ben niet in staat ook maar iets te
zeggen, woorden schieten te kort. U kunt met niemand vergeleken worden,
u bent onvergelijkbaar. En wat ik ook zeg, het zal fout zijn,
want het is niet genoeg. Woorden zijn zeer beperkt, u bent oneindig. Daarom zei Thomas: ' Meester, mijn
mond is niet in staat uit te drukken op wie u gelijkt.' Nee, dat is onmogelijk. Ik zeg niets, omdat het niet gezegd
kan worden. U kunt niet in woorden worden
gevangen, u kunt niet in woorden worden uitgedrukt. Thomas komt hem het meest nabij, maar
ook de dichtstbijzijnde is ver weg, de kloof bestaat. Een soortgelijk verhaal wordt er
verteld over Bodhidharma. Hij leefde negen jaar lang in China.
Hij onderwees mensen, velen
mediteerden, velen naderden steeds meer, en toen hij vertrok vroeg hij vier leerlingen
iets te zeggen over dharma, over de waarheid.
De eerste drie waren precies als deze
drie: Simon Peter, een man van goede zeden - de oppervlakkigste; dan Mattheus, de man die
kennis zoekt - hij gaat wat dieper dan Simon maar bevindt zich nog ver weg; en dan Thomas
die: 'ik kan niets zeggen.' Maar Bodhidharma had meer geluk dan
Jezus, want er was een vierde die inderdaad zweeg. Hij zei zelfs niet: 'ik kan het niet
zeggen.' 'Want als je zegt: 'ik kan het niet
zeggen,' heb je al iets gezegd. Dat moet je goed begrijpen: voor de vierde bleef het
onmogelijk. Zichzelf en anderen veroordelend, keek hij bedroefd naar de grond, en
Bodhidharma zei: 'de een heeft mijn beenderen, een ander mijn vlees, een derde mijn bloed
- en jij bent mijn merg zelf.' Deze vierde wou zelfs niet zoveel
zeggen als Thomas. Hij kwam het dichtste bij, hij werd
het merg. Jezus had niet zoveel geluk. Daar zijn vele redenen voor: het
klimaat was niet zo goed, de omstandigheden waren totaal verschillend. China kende reeds een man als Lao Tse,
maar de joden hadden nooit iemand gekend als Lao Tse. Lao Tse bewerkte de grond waarin het
zaad van Boeddha prachtig kon ontkiemen. Toen Bodhidharma naar China ging was
de grond gereed. Hij was bewerkt door Lao Tse, Chuang
Tzu - zeldzame verschijnselen - en toen werd het zaad van Boeddha veder gedragen door
boddhidarma. Het bloeide prachtig, het stond
prachtig in bloei. Jezus had niet zoveel geluk. De grond
was niet bewerkt. De joodse cultuur kende zijn
profeten, maar geen wijzen als Lao Tse en Chuang Tzu. Er waren heiligen geweest, vandaar
dat iemand als Simon Peter beschikbaar was. Er waren moralisten geweest, want
Mozes maakte de moraal tot de basis van de joodse cultuur; de tien geboden vormen de
basis. Er waren mensen als Simon Peter,
omdat niets bestaat zonder oorzaak, omdat niets bestaat dan op grond van een lange
traditie. Iemand als Simon Peter is niet zomaar
een toeval, hij is het resultaat van een lange geschiedenis. Moes is de eerste oorzaak, de wortel
waaruit Sifon Peter voortkwam; de tien geboden, de morele houding ten opzichte van de
wereld, ten opzichte van het leven. Maar er was niemand dan Lao Tse, die
zei: 'Alle onderscheid is onwaar; op het moment dat je zegt: 'dit is goed en dat is
slecht' heb je het leven verdeeld en gedood,' iemand die gekozen had voor het geheel, niet
voor de verdeling. Bodhidharma had geluk, en daarom had
hij vier discipelen en geen drie. In de joodse cultuur was Thomas het
beste dat mogelijk was. Geef je eens goed rekenschap van het
verschijnsel Thomas en van wat hij zegt - dat is een van de fundamentele problemen. Er zijn mensen, die zeggen: 'je kunt
over God niets zeggen', maar dan hebben ze iets gezegd. Als je gelijk hebt, heb je een fout
gemaakt. Als je gelijk hebt - als er niets te
zeggen valt - moet ook dat niet gezegd worden; je zou absoluut moeten zwijgen. Want anders schep je een dilemma: aan de ene kant zeg je dat er niets te zeggen valt, maar als dat gezegd kan worden, waarom dan niet meer? Wat is het probleem? Als je dat kunt beweren, waarom dan
niet meer? Als het mogelijk is iets te beweren,
dan is er meer mogelijk. Daarom zweeg Bhoeddha absoluut.
Hij wou zelfs niet zeggen: 'je kunt
niets over God zeggen.' Dat weinige wou hij zelfs niet
zeggen.
Als je hem vragen stelde over God,
sprak hij over iets anders. Als je vragen stelde over God,
luisterde hij niet - deed alsof je de vraag niet gesteld had - hij liet het onderwerp
eenvoudig rusten, hij praatte over iets anders. Hij wou zelfs niet zeggen dat er
niets over te zeggen viel, want dat is absurd. Waarom zeg je het dan? Zelfs door een ontkenning indiceren
we. Niet alleen een positieve, ook een
negatieve bewering is een bewering. Je zegt: 'God heeft geen vorm.' Wat bedoel je daarmee! Heb je hem gekend? En heb je hem zo goed gekend dat je
kunt zeggen: 'hij heeft geen vorm?' Als je hem geheel en al gekend hebt,
dan heeft hij vorm.
Als je bijvoorbeeld zegt dat de
oceaan niet gemeten kan worden omdat hij zo diep is, dan zijn er maar twee mogelijkheden:
of je hebt hem gemeten, omdat je alleen dan kunt zeggen dat hij zo diep is dat je hem niet
kunt meten; of je hebt hem niet gemeten, hoe zou je anders kunnen zeggen dat hij
onmetelijk diep is? Zelfs diepte is meetbaar - moet
meetbaar zijn, diepte kan niet onmeetbaar zijn; hoe diep die ook is, je kunt het meten. Als je zegt: 'God heeft geen vorm,'
zeg je dat dan omdat je zijn genzen bereikt hebt en gezien hebt dat er geen vorm is? Als je zijn grenzen bereikt hebt, heeft
hij vorm! Als je zijn grenzen niet bereikt
hebt, zeg dan niet dat hij geen vorm heeft, want misschien heeft hij die wel. Je kunt het alleen maar weten als je
zijn grenzen hebt bereikt. Zij die God toevallig zijn tegenkomen
- want dat is het - die in zijn gezelschap zijn geraakt, zeggen niets, zelfs dit niet,
want dat is tegenstrijdig. Een van de scherpste logici van deze
eeuw, Wittgenstein, heeft een prachtige zin geschreven. In zijn boek Tractatus Logico
Philosophicus, staan vele prachtige dingen. En dit is het beste, hij zegt: 'er
zou niets gezegd moeten worden, over iets waarover niets kan worden gezegd. Als je ergens niets over kunt zeggen,
zou je moeten zwijgen.' Thomas kwam er het dichtste bij, maar
er bleef afstand. Hij probeerde nog om uit te drukken,
wat niet uit te drukken valt. Thomas zei tot hem: 'meester, mijn mond is niet in staat uit
te drukken wie u bent gelijk.' Jezus zei: 'ik ben je meester niet,
want niemand begrijpt mij, hoe zou ik dan je meester kunnen zijn.' Je kunt alleen maar een discipel zijn
als je begrijpt. Je kunt de tempel alleen maar
binnengaan als je begrijpt. Alleen als je begrijpt kun je
binnengaan in het wezen van de meester. Jezus zei: 'ik ben je meester niet...
' Tot alle drie zei hij: 'ik ben je
meester niet. 'Thomas kwam het dichtste bij hem,
maar faalde toch.
Hij is de beste, maar nog toch niet
volmaakt - alleen bij benadering de beste; hij komt wat dichterbij, maar er blijft een
barrière bestaan; hij gelooft nog altijd in woorden, omdat hij probeert uit te drukken,
wat zich niet laat uitdrukken. 'Ik ben je meester niet, want je
hebt gedronken, je bent dronken van de wellende bron die ik te boven ga.' Hij spreekt hier een zeer diepe
waarheid. Hij zegt: 'jullie praten alle drie
over het verstand, de wellende bron die ik te boven ga.' Je praat allemaal nog vanuit het
verstand: de een vanuit een moralistisch verstand, de ander vanuit het theologisch
verstand, en de derde praat vanuit het mystieke verstand - maar allen zijn nog deel van
het verstand. En als je vanuit het verstand praat,
ben ik je meester niet, want de hele nadruk ligt op het: 'laat het verstand vallen.' Daarop blijft een meester aandringen:
laat verstand los. En dan gebruikt je een list: je
begint over de meester te praten vanuit hetzelfde verstand dat hij je gezegd heeft los te
laten. Daarom zei ik, dat Bodhidharma meer
geluk had: hij had een discipel die inderdaad zweeg, hij wou niet antwoorden. Je bent nog altijd een dronkaard,
dronken van dezelfde dwaasheid van het verstand. Het verstand is de bron van alle
dwaasheid - er zijn graden, maar iedereen met verstand is min of meer een dwaas. Verstand is een equivalent voor
dwaasheid. Je bent misschien niet zo'n erge
dwaas, je bent misschien een lauwwarme dwaas, je kookt niet, je vervluchtigt niet -
niemand denkt erover je naar een gekkenhuis te brengen. Je bent net zo'n beetje lauwwarm
dwaas, zodat je wel kunt werken; je kunt werken, je kunt rondlopen en je dwaasheid binnen
in je verbergen. Een mens komt de dwaasheid alleen dan te boven als hij verstand te boven
komt. Daarom zegt Jezus dat je dronken
bent. '... Je bent dronken van de
murmelende bron die ik te boven ga. Jullie praten alle drie vanuit het
verstand. Je hebt niet naar me gekeken, want
als je kijkt is er geen sprake van verstand.' Kom niet met je verstand bij een
meester. Dat is gekkenwerk, want als je met je
verstand naar een meester gaat, kom je hem niet nader. Je zult satsang niet bereiken,
je zult je niet in zijn tegenwoordigheid bevinden; je zult vervuld zijn van je verstand. Als hij er is zul je denken, kakelen. Binnen in je zal je verstand maar steeds in de rondte draaien en een muur optrekken en Jezus kan niet in je binnendringen.
|