|
OSHO: WIE IS VAN LICHT ?
RELIGIE IS IN ESSENTIE BETROKKEN OP DE DOOD 'God', zo zei hij eens,' is niet echt
het centrum van religieus onderzoek. Het is de dood. Zonder de dood zou er helemaal geen
religie zijn geweest. Het is de dood, die de mens het
bovenzinnelijke, het onsterfelijke laat zoeken en onderzoeken. De dood omringt ons als een oceaan,
net zoals de oceaan een eilandje omringt. Dat eilandje kan elk ogenblik worden
overstroomd. Het volgende ogenblik, morgen komt
wellicht nooit. Dieren zijn niet religieus, om de
eenvoudige reden dat zij zich niet van de dood bewust zijn. Zij kunnen hun eigen sterven niet
bevatten. Hoewel zij soortgenoten dood zien
gaan is het een kwantumsprong om, door het zien sterven van een ander, tot de conclusie te
komen: 'ook ik ga sterven.' Dieren zijn niet in die mate alert,
bewust, om zulk een gevolgtrekking te maken. En de meerderheid van de mensen is
eveneens subhumaan, nog niet menselijk. Een mens is pas werkelijk rijp,
wanneer hij tot deze conclusie is gekomen: 'als de dood ieder ander overkomt, dan kan ik
daarop geen uitzondering zijn.'
Wanneer deze conclusie eenmaal diep
in je hart gezonken is, kan je leven nooit meer hetzelfde zijn.' In het vervolg van deze lezing gaf
hij aan, dat wij de neiging hebben het vraagstuk van de dood te ontlopen. 'Wij stellen geen echte vragen over
de dood. We vragen over 'God'. Die vragen zijn kinderlijk, want wat
weten wij van 'God'? Wij onderzoeken iets wat ons volledig
onbekend is. Terwijl de dood als een feit voor ons
staat. De mens die door blijft vragen over
de dood moet het Goddelijke vinden want zulk een onderzoek scherpt het bewustzijn. Nu heeft men een authentieke vraag
gesteld, een uitdaging geschapen die het leven transformeert. Religie is in essentie betrokken op
de dood. De dood omvat alles. Hij omvat het leven de liefde en
meer. Dat meer kan noch het leven, noch de
liefde omvatten. De dood is de culminatie, het
crescendo, de hoogste piek. Leven is de basis, de dood is de
piek, de liefde zit er ergens tussenin. De religieuze mysticus tracht het
mysterie van de dood te exploreren en door zo te doen, komt hij onvermijdelijk tot de
kennis omtrent het leven en de liefde. Dat zijn niet doelstellingen. Het binnendringen van de dood is zijn
doel, omdat er niets schijnt te zijn dat zo mysterieus is. Liefde en het leven ontlenen de
kwaliteit van mysterie aan de dood. Als de dood verdwijnt is er geen mysterie meer omtrent
het leven. Een dood lichaam, een kadaver heeft
geen mysterie, want... het kan niet meer sterven.' En later in dezelfde lezing: 'religie
is gefundeerd in de zoektocht naar de dood. De dood begrijpen, het te ervaren is alles begrijpen en alles ervaren. Omdat in de ervaring van de dood je
niet alleen het leven op zijn hoogtepunt ervaart, en liefde ten diepste, maar omdat je in
het ervaren van de dood, het Goddelijke ervaart. De dood is de deur tot het
Goddelijke, de naam van deur van Gods tempel. De meditatieve mens sterft
vrijwillig.' 'Sterven', in de zin van een totale
transformatie van het bewustzijn, echter iets geheel anders.
Men duwt het weg, terwijl de Meester
dat toch voortdurend naar binnen hamert. 'Als jij,' zo zegt hij, 'opnieuw
geboren wilt worden; sterf dan in mij. Vlieg als een mot naar de vlam van bewustzijn en liefde, die ik ben. Beweeg je steeds dichter in liefde
naar mij toe, verdwijn in het zwarte gat van mijn niet-ego-zijn. Ik ben een nul, een niemand, een
niets. De persoon (persona,masker,schil,ego)
is niet meer. Als je de moed hebt, naar mij toe te
gaan, zul je zien, dat je in dit nader komen zelf verdwijnt. Althans je persoonlijkheid, je
persoonlijke zelf. Tot er een moment komt, waarop de
laatste scheidingswand, de sensatie van scheiding, waarin je altijd hebt geëxisteerd
(leven na leven bracht je door in die scheidingssensatie), wegvalt.' Rond dit thema werd Bhagwan(Osho) eens de vraag gesteld: 'Bhagwan(Osho), ik kijk in uw ogen, maar er is niemand daar. Waar bent U? Zijn antwoord was: De dauwdruppel is verdwenen in de oceaan. Wel vergeet de dauwdruppel en kijk
naar de oceaan. Als je doorgaat met naar de
dauwdruppel te zoeken, zul je de oceaan missen. Je zult bezig blijven met de
dauwdruppel, je zult niet in staat zijn om de wijsheid te zien, die is ontstaan. De dauwdruppel bestaat in zeker
opzicht niet meer, als hij in de oceaan verdwijnt. Maar aan de andere kant bestaat hij
voor de eerste keer. Nu is hij de oceaan geworden. Als je in mijn ogen kijkt, probeer
dan niet naar een persoon te zoeken. Je zult niemand vinden. De persoon is verdwenen, er is nu een
presentie. Presentie in oneindig.
Een persoon is gedefinieerd, heeft
een grens, een zekere naam, vorm, een etiket. Presentie is eenvoudig presentie. De bloem bestaat niet langer, ze is
geur geworden. Je kunt de bloem in je handen houden,
maar de geur niet. Om de geur te ervaren, heb je
helemaal geen handen nodig. Zo zou je dichter bij mij moeten
komen. Je zou gevoeliger moeten zijn, je af moeten stemmen op mijn presentie. En de enige manier om synchroon te
zijn met mijn presentie, is dat ook jij je persoon laat oplossen en presentie wordt. Alleen twee presenties kunnen elkaar
ontmoeten, zich vermengen en in elkaar opgaan. Als je een persoon bent, dan is er
geen mogelijkheid om met mij te versmelten en in mij op te gaan. Je blijft een rots en ik ben een
rivier. Hoe kun je dan samensmelten en
vermengen? Word ook een presentie. Dat is mijn hele leer, mijn hele
boodschap. Laat de persoon sterven, laat de
bloem verdwijnen. De persoon is niets anders dan een masker. Presentie is je wezen. Presentie is datgene wat wordt
bedoeld met 'Goddelijkheid'. Er is geen God, alleen maar
'Goddelijkheid'. Maar omdat we personen zijn, stellen
we ons 'God' ook als een persoon voor. Het kan niet anders, dan dat onze
houding ten opzichte van ons zelf wordt weerspiegeld in onze houding ten opzichte van de
existentie. Dit laatste kan niet anders dan deel
zijn van onze houding ten opzichte van onszelf. Je bent nog steeds naar een persoon
aan het zoeken in mijn ogen. Ik verzeker je, er is er geen en daarom word je ook bang, angstig, omdat je leegte, 'niets' zult zien.' |