LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      OSHO: EEN TUIN DER LUSTEN 

  ZEVEN LICHAMEN: LICHAAMSBEWUSTZIJN  

In een vroeg boek, 'The mystic Experience', waarin lezingen uit 1971 zijn opgenomen, gaat Bhagwan(Osho) in op een aantal vragen naar de betekenis van zijn nieuwe meditatievorm, de 'dynamische meditatie' en hij spreekt daarbij over het bestaan van zeven lichamen, die in elk individu aanwezig zouden zijn.

In samenhang daarmee kan men ook het bestaan verdelen in zeven niveaus.

Om te beginne verwerpt Bhagwan(Osho) de scheiding tussen het spirituele en het materiele.

Het zijn twee aspecten van een en dezelfde fundamentele eenheid.

Voor de mens geldt dus dat lichaam en ziel geen gescheiden eenheden zijn, zij het dat het materiele aspect beperkter van aard is dan het spirituele en daardoor wordt ingesloten.

Maar er bestaat dan geen tegenstelling.

Bhagwan(Osho) zegt hierover:

De onzichtbare uitbreiding van het lichaam is de Atman en de zichtbare uitbreiding van de Atman is het lichaam.

Dit wordt duidelijk in de hoogste ervaring.

Voor de ontwakende mens zijn er drie niveaus van begrijpen ten aanzien van dit gegeven:

1. Men kan alles begrijpen als materieel; dan is men geïdentificeerd met het lichaam als 'ik'.

2. Men kan een scheiding maken tussen het spirituele en het materiele; dan begint men het bestaan van de atman of het 'Zelf' te beseffen.

3. Wanneer men de 'ultimate experience' bereikt ontdekt met dat er geen 'ander' is, dat lichaam en ziel twee aspecten van dezelfde identiteit zijn.

Zoals gezegd heeft de mens zeven lichamen.

Hij of zij is zich daar echter niet van bewust.

De meeste mensen zijn zich slechts bewust van een lichaam, het fysieke.

Daarnaast is er echter een tweede, het etherische lichaam; een derde, het astrale lichaam; een vierde, het mentale lichaam; een vijfde, het spirituele lichaam; een zesde, het kosmische lichaam en tenslotte een zevende, het nirvanische lichaam.

Behalve het eerste zijn in de meeste mensen alleen het tweede en derde lichaam actief, dit in tegenstelling tot de andere lichamen die 'slapend' zijn.

Als een kind opgroeit ontwikkelen zich idealiter de respectievelijke lichamen gedurende perioden van zeven jaar, aldus Bhagwan(Osho).

Bij de ontwikkeling van het eerste lichaam ligt het zwaartepunt van belangstelling voor het eten en drinken.

Met het ontwaken van de seksualiteit is het tweede lichaam tot ontwikkeling gekomen.

Vervolgens ontwikkelt zich het derde lichaam met als manifestatie het intellectuele en imaginatievee.

Mensen als Einstein noemt Bhagwan(Osho) het hoogtepunt van wat men in het derde lichaam kan bereiken.

Het vierde lichaam dat zich slechts in weinig mensen ontwikkelt, manifesteert zich in ervaringen van telepathie en helderziendheid, kortom, de zogenaamde paranormale ervaringen.

Deze ervaringen zijn gemakkelijk aanleiding tot zelfbedrog.

Men kan ze namelijk niet goed toetsen en de manifestaties ervan worden vaak als bedreigend ervaren, aldus Bhagwan(Osho).

Tegenwoordig krijgt de wetenschap er echter meer vat op en wordt er vooruitgang geboekt (Rajneesh 1977a:311).

De tegenwoordige mens zou getraind moeten worden in het omgaan met de werking van het vierde lichaam.

Dat zou de 'normalisering' ervan ten goede komen en het zijn 'bovennatuurlijke' karakter ontnemen.

Het vijfde lichaam, door Bhagwan(Osho) ook wel atmansaria genoemd, lichaam van het zelf, wordt slechts zelden door iemand ontwikkeld.

Op dit niveau is het 'ego' of de 'mind' overstegen en is men aangekomen op het niveau van de atman, het zelf.

Mensen die deze graad van verwerkelijking bereikt hebben zijn geneigd om te denken dat

'Er is niets voorbij de Atman: de Atman is alles; het is de hoogste staat van zijn! Maar dit is slechts het vijfde lichaam' (Rajneesh 1977a:319).

Tot aan het vijfde lichaam heeft de mens geen echte kern.

Hij is verdeeld in stukken, heeft een gefragmentariseerd bewustzijn en is niet tot een volledige innerlijk eenheid gekomen.

Pas in het vijfde lichaam ontstaat er een echte eenheid.

Men 'kristalliseert' tot een ondeelbaar centrum.

Dit centrum noemt Bhagwan(Osho) de atman en hij vergelijkt het met de 'meester' uit de leer van Gurdjieff (Rajneesh 1977b:86:vgl. noot 29).

Om verder te klimmen tot het zesde lichaam moet echter ook dit centrum weer verdwijnen.

Herhaaldelijk zegt Bhagwan(Osho) dat men eerst een 'ego' moet opbouwen om het te kunnen laten vallen, want:

'Je kunt je ego niet verliezen, omdat je er geen hebt. Een rijk mens kan afstand doen van zijn rijkdom, maar een arme niet. Hij heeft niets om afstand van te doen, niets te verliezen' (Rajneesh 1977b: 86: vgl. Rajneesh 1979:134).

Het vijfde lichaam is in het kort gezegd de piek van individualiteit, die door Bhagwan(Osho) ook wel vergeleken wordt met de monade van Leibniz (Rajneesh 1977b:87).

In het zesde lichaam, door Bhagwan(Osho) ook wel aangeduid als brahmasarira, verdwijnt de individualiteit helemaal:

'Het is niet zo dat 'Ik' besta: het is het totaal binnenin me dat het mij mogelijk heeft gemaakt om te bestaan.

Ik ben slechts een punt, een schakel onder oneindig veel schakels van bestaan. (...) een oceanisch gevoel - een gevoel zonder beperking, een gevoel dat zonder begin is en zonder einde, niet een gevoel van ik maar van wij.

En het 'wij' sluit alles in.

Niet alleen personen, niet alleen organische wezens, maar alles wat bestaat.

'Wij' betekent het bestaan zelf' (Rajneesh 1977b:177).

Bhagwan(Osho) is in zijn aanduidingen niet altijd even consequent.

Soms spreekt hij over dit niveau van de atman en elders noemt hij dit niveau van de paramatman, het hoogste zelf.

Op dezelfde manier spreekt hij soms over de atman als 'ego' en andersom; de context moet dan duidelijk maken waar hij op doelt.

Het zevende en laatste lichaam tenslotte wordt betreden wanneer zelfs de laatste dualiteit van 'bestaan' en 'niet-bestaan' wordt overstegen. Men verliest nu niet meer zichzelf, maar het bestaan zelf wordt opgegeven in de oorspronkelijke bron van waaruit het bestaan komt en waarin het opgaat'.

Het bestaan ontspringt er aan; het niet-bestaan keert erin terug' (rajneesh 1977b:108). 

DE ZEVEN CAKRA'S EN KUNDALINI

In de 'subtiele' fysiologie van de mens zijn zeven, met de zeven lichamen corresponderende centra aanwezig, de chakra's.

Over de precieze relatie tussen deze centra en de zeven lichamen zegt Bhagwan(Osho) niet veel.

Het systeem van de chakra's noemt hij een 'landkaart' van de innerlijke mens.

In feite, zegt Bhagwan(Osho), moet men deze centra figuurlijk opvatten; ze zijn hulpmiddelen om de innerlijke mens te verstaan.

Ze zijn niet fysiek, maar pas waarneembaar op het 'etherische' niveau, het niveau van het tweede lichaam.

De chakra's hebben in het fysieke lichaam wel corresponderende plaatsen en worden in dit lichaam gesitueerd als een reeks boven elkaar liggende centra vanaf het heiligbeen tot aan de kruin, waar het zevende Chakra zetelt.

Inherent aan de leer van de chakra's is de kundalini.

Dit is een energiepotentieel, dat als het ware slapend in het onderste chakra aanwezig is en dat gewekt kan worden door allerlei oefeningen.

Wanneer deze kracht eenmaal gewekt is, stijgt zij via het ruggenmerg op naar boven en doorboort de chakra's een voor een totdat zij in het bovenste chakra is aangekomen en dit zich opent: dan vindt er een 'explosie' plaats, aldus Bhagwan(Osho), hetgeen de 'verlichting' betekent.

Bhagwan(Osho) zegt dat het een energie is die aanwezig is op het punt waar lichaam en ziel elkaar raken.

Waarschijnlijk bedoelt hij met het begrip ziel in dit verband de atman.

Deze energie heeft twee vormen.

Als de kundalini energie naar het lichaam stroomt, wordt ze seksuele energie.

Als ze naar de ziel stroomt, wordt ze kundalini.

Als ze naar het lichaam stroomt, daalt ze af en wanneer ze naar de ziel stroomt, stijgt ze op.

Door diepe ademhaling wordt het basiscentrum van de kundalini geraakt; maar het lichaam kent alleen de ervaring van seksualiteit en dus gaat de opgewekte energie onmiddellijk daar naar toe.

Het is echter de bedoeling dat deze energie opstijgt naar de hogere centra om zo de mens tot verlichting te brengen.

De kennis over de leer van de chakra's en de kundalini is tegenwoordig ook in het westen wijd verbreid en Bhagwan(Osho) refereert eraan in nogal slordige termen.

Zijn reden hiervoor is dat men door theoretische kennis mogelijkerwijs juist de ervaring ervan misloopt.

Bovendien is de theoretische kennis altijd gegeneraliseerde kennis en derhalve niet van toepassing op het individu.

Zelfs het aantal chakra's staat niet vast, zegt Bhagwan(Osho), en de verschillende tradities die met een verschillend aantal van deze centra 'werken' hebben allemaal gelijk.

Wanneer men geleerd heeft dat een chakra zich op een bepaalde plaats bevindt, gaat men zich er wellicht op concentreren, terwijl het heel goed mogelijk is dat het feitelijke chakra zich ergens anders bevindt.

Ook met betrekking tot de kundalini laat Bhagwan(Osho) zich in dergelijke termen uit.

Soms zegt hij dat het een energie is en soma noemt hij het een 'doorgang' via de chakra's voor de levensenergie.

Het is de 'kortste weg naar boven' maar er zijn vele andere 'routes' die de levenskracht kan volgen en daarom wordt er in sommige systemen of tradities in het geheel geen melding van gemaakt, aldus Bhagwan(Osho).

Verder is het zo, dat de kundalini niet bij iedereen begint te ontwaken in het onderste centrum.

Het ontwaken zal plaats vinden in het centrum waar het individu het meest 'aanwezig' is, het meest actieve centrum dus.

Dit betekent dat niet elke methode voor iedereen geschikt is.

Het komt erop aan dat men de methode vindt die aansluit bij de eigen persoon. 

DE WEKELIJKHEID IN ZEVEN DIMENSIES

 Over de aard van de werkelijkheid zegt Bhagwan(Osho), dat de wereld, de natuur bestaat.

Als zodanig is de werkelijkheid geen illusie of maya.

Het begrip maya heeft betrekking op de wijze waarop de wereld ervaren wordt.

Sankara, de filosoof uit het begin van de negende eeuw na Chr., wist dat ook wel, maar hij is verkeerd begrepen, hij sprak in analogieën, aldus Bhagwan(Osho).

'Het betekent alleen als je wakker wordt, je vorige bewustzijn van de wereld, je vorige waarneming ervan verbroken is'.

Het bestaan, de kosmos en het lichaam zijn identiek.

Het lichaam in zijn eenheid met de kosmos is oneindig en onbeperkt:

'Wanneer een grondig onderzoek wordt ondernomen, zal de hele kosmos het lichaam blijken te zijn'.

De kennis van deze macro- en microkosmische eenheid kan voor een gedeelte objectief zijn, maar is voor een gedeelte slechts subjectief te begrijpen.

Met de term objectief bedoelt Bhagwan(Osho), dat er sprake kan zijn van logica, systematiek, intersubjectiviteit, kortom, de mogelijkheid tot overdracht van kennis en ervaring.

Bhagwan(Osho) spreekt over objectiviteit van kennis wanneer hij het heeft over wetenschappelijk onderzoek in westerse zin, maar ook systematische leringen zoals die van Aurobindo en Gurdjieff of de patanjali yoga rekent hij hier toe.

Subjectief is die kennis, die niet langer overdraagbaar is in logische termen, maar slechts is uit te drukken in algemeen-religieuze taal en waarin logica en wetenschap niet meer kunnen doordringen.

Het bestaan dat door Bhagwan(Osho) soms in zeven maar ook wel in drie niveaus wordt verdeeld, namelijk in materie, energie en bewustzijn, kan vanaf een bepaald niveau niet meer begrepen worden in termen van doel en richting.

'Het leven kent geen doel, het bestaan is niet doelgericht.

Daarom wordt het leven spel, lila genoemd(...) een spel van uitstromende energie'.

Het zoeken naar een 'zin' van het bestaan is typisch een vraag waar het 'ego' zich mee bezig houdt.

Op de positie van het 'ego' in het systeem van de zeven lichamen komen we nog terug.

Alles in de natuur heeft zeven lichamen in zich, maar deze kunnen 'slapend' zijn, bijvoorbeeld in de anorganische natuur.

Het eerste lichaam is geactiveerd aanwezig op het niveau van de plantenwereld.

In dieren is ook het tweede lichaam actief: beweging komt van het tweede lichaam.

Het derde lichaam wordt alleen in mensen actief.

De mens kan niet alleen fysiek, maar ook geestelijk bewegen.

Zijn 'mind' is mobiel in de tijd, kan fantaseren over verleden en toekomst.

Het vierde lichaam is alleen actief aanwezig in enkele mensen.

Wanneer iemand in wie het vierde lichaam actief geworden is sterft, verblijft hij op het niveau

Van de goden (deva's) of de boze geesten (preta's).

Dit hangt af van dit lichaam.

Wil iemand op dit niveau verder groeien, dan moet hij weer als mens opnieuw geboren worden.

Op het niveau van het vijfde lichaam zijn de activiteiten van het bewustzijn en het desbetreffende lichaam identiek: het onbewuste is er niet meer.

Dit is het niveau van het zelf of de atman.

Het is tot op dit niveau dat de logica en de wetenschap als uiterste kunnen doordringen.

Hierna houdt alle objectief te formuleren kennis over de werkelijkheid op.

De overgang naar het zesde lichaam vindt slechts plaats door een 'innerlijke geboorte'.

Men is zijn eigen ouder en zijn eigen kind.

Dit noemt Bhagwan(Osho) de 'tweede geboorte', men wordt een dvija, iemand die geboren is in het lichaam van brahman, de komische realiteit.

Als iemand lang verblijft in het zesde lichaam, zal hij vereerd worden als een avatara (een incarnatie van de god Visnu), als een tirthankara (een van de 'grote leraren' van het jainisme), of als Bhagwan(Osho).

BEWUSTZIJN

Over het bewustzijnsproces in de verschillende lichamen zegt hij, dat er telkens sprake is van een polariteit tussen twee bewustzijnsmodaliteiten in hetzelfde lichaam.

Door het gewaarzijn van beide in meditatie kan men deze polariteit transcenderen.

Men is dan niet langer in de polariteit van het betreffende gevangen (door identificatie van het bewustzijn met een der polen) en de deur naar een hoger niveau opent zich.

Probleem is volgens Bhagwan(Osho) dat men altijd in het spanningsveld van de dualiteit in een van de lichamen begint te vechten.

Een voorbeeld hiervan is de spanning van het tweede lichaam: aantrekking en afstoting.

Het ene moment heeft men lief maar het volgende moment veranderd de liefde in zijn tegendeel.

Dit gebeurt wetmatig en kan niet worden veranderd, evenmin als dat men de adem tot een richting zou kunnen beperken.

Men hoeft nooit te proberen om een 'beter' mens te worden, of een 'ander' mens, want men heeft alles in zich wat een mens maar kan hebben.

Het enige wat telt is de bevrijding uit de gevangenschap van de dualiteit van elk van de lichamen.

Dit is de transformatie van het bewustzijn met als hoogtepunt de realisatie van de absolute non-duale eenheid.

Er is dus geen sprake van een verandering van iemands karakter, iemands eigenheid.

Het gaat om de bevrijding uit de identificatie van het bewustzijn met de polariteiten van de diverse lichamen.

Daarom kan Bhagwan(Osho) ook zeggen dat zijn leer a-moreel is, omdat moraal in de gangbare betekenis van het woord altijd voorschrijft wat er zou moeten en niet accepteert wat er al is.

Bhagwan(Osho) keert zich tegen alle idealen op moreel gebied, omdat ze de dualiteit in het bewustzijn in stand houden.

Bij hem is het criterium het gewaarzijn dat aanwezig is: alles is geoorloofd, mits men blijft observeren.

Alleen de intensivering van het bewustzijn tot in alle regionen van alle lichamen kan tot bevrijding leiden.

Zoals gezegd verhouden de polen in de lichamen zich tot elkaar als de beide ademrichtingen en Bhagwan(Osho) onderscheidt in de respectievelijke lichamen de volgende polariteiten:

1. In het eerste lichaam bestaat de tegenstelling uit welbevinden en onbehagen, ontlading en onderdrukking.

2. Voor het tweede lichaam is de polariteit gelegen in de aantrekking en afstoting in emotionele zin, aangeduid als liefde en haat.

3. In het derde lichaam staan macht en machteloosheid tegenover elkaar, ook wel onzekerheid en vertrouwen genoemd, waarbij vertrouwen als 'dogmatisme' en 'confessionalisme' moet worden begrepen.

4. De polariteit van het vierde lichaam wordt omschreven als visie en verwarring, de vorming van gedachten en de botsing van conflicterende gedachten.

5. In het vijfde lichaam is er geen dualiteit meer wat het individu betreft; de spanning is nu tussen 'er zijn' en 'er niet meer zijn'. Bhagwan(Osho) spreekt hier van 'amness'.

De atman staat tegenover het bestaan.

6. In het zesde lichaam is er geen sprake meer van een individu.

Er is nu alleen nog 'zijn' en 'niet-zijn', door Bhagwan(Osho) uitgedrukt als 'isness' en de verdwijning daarvan.

Op dit niveau is er niet 'iemand' die iets ervaart, want die iemand is opgelost.

Er is dus alleen het bestaan zelf, dat nog in tegenstelling staat tot niet-bestaan.

7. In het zevende lichaam is ook deze laatste dualiteit opgeheven. Hier is noch bestaan, noch niet-bestaan.

Met een fysiek lichaam kan men het niet betreden, het is de uiterste dood, het mahaparirvana, aldus Bhagwan(Osho).

Bhagwan(Osho) spreekt over drie stadia van verlichting, drie vormen van samadhi.

De eerste treedt op bij de overgang van het vierde naar het vijfde lichaam en wordt door Bhagwan(Osho) de atmansamadhi genoemd.

In zijn omschrijving van de overgang van het 'ego' naar de verlichting is Bhagwan(Osho) vaak niet duidelijk: meestal lijkt hij begrippen als 'ego' en 'mind' te reserveren voor de bewustzijnsniveaus van beneden het vijfde lichaam, maar hij is hierin niet consequent.

Een tweede vorm van samadhi is de overgang van het vijfde naar het zesde lichaam, door Bhagwan(Osho) de brahmasamadhi genoemd.

Het probleem dat zich bij deze tweede 'trap' van verlichting voordoet is dat men er niets voor kan doen.

Alle doelgerichte activiteit moet ophouden bij het bereiken van het zesde lichaam.

Men kan systematische leringen 'groeien' tot het vijfde lichaam.

Maar daarna is elke verdere methode 'egoversterkend'.

Bij de overgang naar het zesde lichaam is de methodeloosheid van de zen-paradox behulpzaam, zegt Bhagwan(Osho).

Men kan niet doen en toch moet men niets laten.

Tenslotte is er nog een laatste samadhi, de nirvanasamadhi.

De is juist het zojuist besproken niveau van het zevende lichaam, waar men niet langer enige dualiteit kent.